ECLI:NL:HR:2011:BP4804
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- A. Hammerstein
- J.C. van Oven
- W.A.M. van Schendel
- C.E. Drion
- Rechtspraak.nl
Kennelijk onredelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen daarvan voor de werknemer
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 april 2011 uitspraak gedaan over de kennelijk onredelijke beëindiging van een arbeidsovereenkomst. De zaak betreft [eiseres], een werkgever, en [verweerder], een werknemer die als koeltechnicus werkzaam was. [Verweerder] was sinds 1 november 2000 in dienst bij [eiseres], maar na een hartinfarct in juni 2001 kon hij zijn functie niet meer uitoefenen zoals voorheen, omdat hij niet meer zelfstandig de bedrijfsauto mocht besturen. Na een periode van arbeidsongeschiktheid en re-integratie, heeft [eiseres] op 15 oktober 2003 de arbeidsovereenkomst opgezegd, met als reden dat [verweerder] zijn functie niet meer kon uitoefenen en dat er geen ander passend werk beschikbaar was.
[Verweerder] heeft de opzegging bestreden en in eerste instantie vorderingen ingesteld bij de kantonrechter, die deze afwees. In hoger beroep heeft het gerechtshof te 's-Hertogenbosch geoordeeld dat de opzegging kennelijk onredelijk was, maar de Hoge Raad heeft dit oordeel vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat bij de beoordeling van de kennelijke onredelijkheid van het ontslag, alleen de omstandigheden tot het moment van ontslag in aanmerking genomen mogen worden. De Hoge Raad benadrukte dat na het ontslag ingetreden omstandigheden niet mogen worden meegewogen, tenzij ze aanwijzingen geven voor wat op het moment van ontslag verwacht kon worden.
De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens is [verweerder] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Dit arrest benadrukt de belangrijke juridische principes rondom de beoordeling van ontslag en de rechten van werknemers in het geval van kennelijk onredelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst.