ECLI:NL:GHARL:2017:5251

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2017
Publicatiedatum
22 juni 2017
Zaaknummer
200.208.033
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en vaststelling vaderschap in een omgangsregeling tussen biologische vader en kind

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de vernietiging van een erkenning en de vaststelling van het vaderschap van een kind. De man en de vrouw hadden een affectieve relatie, waarna het kind werd geboren. De vrouw had het gezag over het kind, terwijl de man de biologische vader is. De partner van de vrouw heeft het kind erkend, maar de man heeft verzocht om deze erkenning te vernietigen en zijn vaderschap vast te stellen. De bijzondere curator, benoemd om de belangen van het kind te behartigen, steunt dit verzoek. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de belangen van het kind centraal stonden. De rechtbank had eerder de erkenning van de partner vernietigd en het vaderschap van de man vastgesteld. Het hof bevestigt deze beslissing, waarbij het belang van het kind om een juridische band met zijn biologische vader te hebben, zwaarder weegt dan de belangen van de partner en de vrouw. De omgangsregeling tussen de man en het kind wordt in afwachting van verdere bemiddeling aangehouden, met de nadruk op het belang van het kind en de noodzaak van een goede communicatie tussen de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.208.033 en 200.208.043
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/191852/FA RK 16-2359 (en naar het hof begrijpt:) zaaknummer C/08/185269/FA RK 16-915)
beschikking van 22 juni 2017
in de zaak met nummer 200.208.033
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de partner,
advocaat: mr. L.J. Krijgsman te Enter, gemeente Wierden,
en
mr. M.A. Knobben,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator van na te noemen [kind] ,
kantoorhoudende te Deventer,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de bijzondere curator.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[man],
wonende te [woonplaats man] ,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Bonsen te Wierden,
en
[vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw] ,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T.L.V. de Jong te Enschede.
in de zaak met nummer 200.208.043
[verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T.L.V. de Jong te Enschede,
en
mr. M.A. Knobben,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator van na te noemen [kind] ,
kantoorhoudende te Deventer,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de bijzondere curator.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[man],
wonende te [woonplaats man] ,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Bonsen te Wierden,
en
[partner],
wonende te [woonplaats partner] ,
verder te noemen: de partner,
advocaat: mr. L.J. Krijgsman te Enter, gemeente Wierden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 20 april 2016 en 24 oktober 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met nummer 200.208.033
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 23 januari 2017;
- het verweerschrift van de bijzondere curator, tevens houdende incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift van de man, tevens houdende incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift van de vrouw;
- het verweerschrift van de partner in het incidenteel hoger beroep van de man;
- het verweerschrift van de vrouw in het incidenteel hoger beroep van de bijzondere
curator.
In de zaak met nummer 200.208.043
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 23 januari 2017;
- het verweerschrift van de bijzondere curator, tevens houdende incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift van de man, tevens houdende incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift van de partner;
- het verweerschrift van de vrouw in het incidenteel hoger beroep van de man;
- een journaalbericht van 1 februari 2017 met bijlagen ingediend door mr. De Jong.
In beide zaken
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 12 mei 2017 in het gerechtsgebouw te Zwolle plaatsgevonden. De zaken zijn gevoegd behandeld. De vrouw, de partner en de man zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens is de bijzondere curator in persoon verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is
[medewerker raad] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad. Na het verbreken van die relatie is op [geboortedatum kind] te [geboorteplaats kind] [kind] , verder te noemen: [kind] , geboren. De vrouw is van rechtswege alleen belast met het gezag over [kind] .
3.2
De man is de verwekker van [kind] en heeft de vrouw bij brief van zijn advocaat op
15 december 2015 aan de vrouw kenbaar gemaakt dat hij [kind] wil erkennen en dat hij omgang wil met [kind] .
3.3
Op 22 december 2015 heeft de partner (van de vrouw) [kind] erkend.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op
14 april 2016, heeft de man de rechtbank verzocht, voor zover in hoger beroep van belang, een bijzondere curator te benoemen over [kind] .
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 20 april 2016 is benoemd tot bijzondere curator om [kind] te vertegenwoordigen mr. Knobben, voornoemd.
3.6
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op
3 juni 2016, heeft de bijzondere curator de rechtbank verzocht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. de erkenning gedaan door de partner op 22 december 2015 te vernietigen;
b. het vaderschap van de man ten aanzien van [kind] vast te stellen;
c. te bepalen dat een omgangsregeling wordt vastgesteld zoals omschreven in het verzoekschrift.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de verzoeken van de bijzondere curator in eerste aanleg zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven als ook het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 24 oktober 2016 de op 22 december 2015 door de partner gedane erkenning van het vaderschap over [kind] vernietigd, het vaderschap van de man over [kind] vastgesteld en het meer of anders verzochte afgewezen.
In de zaak met nummer 200.208.033
4.2
De partner is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
24 oktober 2016. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De partner verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw beschikkende, alsnog alle verzoeken van de bijzondere curator af te wijzen.
4.3
De bijzondere curator heeft verweer gevoerd in het principaal hoger beroep van de partner en is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grief ziet op de omgangsregeling tussen [kind] en de man. De bijzondere curator verzoekt het hof in het principaal hoger beroep bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vrouw (het hof begrijpt: van de partner), strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken af te wijzen, althans de bestreden beschikking te bekrachtigen, behoudens wat betreft het oordeel over de omgangsregeling. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de bijzondere curator het hof de bestreden beschikking met betrekking tot de afwijzing van het verzoek om een omgangsregeling vast te stellen tussen [kind] en de man te vernietigen, en opnieuw beschikkende, te bepalen dat een omgangsregeling tussen [kind] en de man wordt vastgesteld als volgt:
a. Opbouw
I. gedurende een periode van zes weken vindt er twee keer per week omgang plaats tussen [kind] en de man op neutraal terrein op zaterdag van 10.00 uur tot 11.30 uur en op woensdag van 14.30 uur tot 16.00 uur, waarbij de vrouw in de nabijheid van [kind] blijft. Door meerdere korte contactmomenten te hebben wordt [kind] in de gelegenheid gesteld om de man te leren kennen en te blijven herinneren;
II. gedurende een tweede periode van zes weken vindt er twee keer per week omgang plaats tussen [kind] en de man op neutraal terrein op zaterdag van 10.00 uur tot 14.00 uur en op woensdag van 13.00 uur tot 17.00 uur;
III. gedurende een derde periode van zes weken vindt er eens in de twee weken wekelijks omgang plaats tussen [kind] en de man op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en de daarop volgende vrijdag van 14.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de vrouw [kind] voor aanvang bij de man brengt en de man na afloop [kind] bij de vrouw brengt;
IV. gedurende de vierde periode van zes weken eens per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zaterdag 18.00 uur, waarbij de vrouw [kind] voor aanvang bij de man brengt en de man na afloop [kind] bij de vrouw brengt;
V. gedurende een periode van zes weken eens per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 14.00 uur, waarbij de vrouw [kind] voor aanvang bij de man brengt en de man na afloop [kind] bij de vrouw brengt;
b. Regulier
I. eens in de veertien dagen vindt er vanaf vrijdag 18.00 uur tot en met zondag 19.00 uur omgang plaats tussen [kind] en de man, waarbij de vrouw [kind] voor aanvang bij de man brengt en de man na afloop [kind] bij de vrouw brengt;
c. Vakantieregeling
I. vakanties en feestdagen worden in onderling overleg vastgesteld;
althans een regeling vast te stellen die het hof juist acht.
4.4
De man heeft verweer gevoerd in het principaal hoger beroep van de partner en is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grief ziet op de omgangsregeling tussen hem en [kind] . De man verzoekt het hof in het principaal hoger
beroep bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw (het hof begrijpt: de partner) in haar (lees: zijn) hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met uitzondering van het oordeel betreffende de omgang tussen hem en [kind] .
De man verzoekt het hof in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking op het punt betreffende de afwijzing van het verzoek van de bijzondere curator om omgang vast te stellen tussen hem en [kind] te vernietigen, en opnieuw beschikkende, te bepalen dat tussen hem en [kind] een omgangsregeling wordt vastgesteld zoals door de bijzondere curator in zijn incidenteel hoger beroep is voorgesteld, kosten rechtens.
4.5
De vrouw kan, blijkens het door haar ingediende verweerschrift in het principaal hoger beroep, zich verenigen met het door de partner ingediende beroepschrift en zij verzoekt het hof, onder verwijzing naar het door haar ingediende beroepschrift in de zaak met nummer 200.208.043, het door de partner verzochte toe te wijzen.
4.6
De partner heeft verweer gevoerd in het incidenteel hoger beroep van de man. Hij verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de verzoeken van de man in het incidenteel hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking ter zake de omgang te bekrachtigen, al dan niet onder verbetering of aanvulling van gronden.
4.7
De vrouw heeft verweer gevoerd in het incidenteel hoger beroep van de bijzondere curator. Zij verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bijzondere curator in zijn incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de verzoeken van de bijzondere curator in het incidenteel hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking ter zake de omgang te bekrachtigen.
In de zaak met nummer 200.208.043
4.8
De vrouw is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
24 oktober 2016. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw beschikkende, de verzoeken ten aanzien van de vernietiging van de erkenning en voorts de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze verzoeken alsnog af te wijzen, waarbij de raad desgewenst een onderzoek zal doen naar de belangen van [kind] bij de door de bijzondere curator ingediende verzoeken ten aanzien van de vernietiging van de erkenning en de eventuele gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.9
De bijzondere curator heeft verweer gevoerd in het principaal hoger beroep van de vrouw en is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grief ziet op de omgangsregeling tussen [kind] en de man. De bijzondere curator verzoekt het hof in het principaal hoger beroep bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vrouw, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken af te wijzen, althans de bestreden beschikking te bekrachtigen, behoudens wat betreft het oordeel over de omgangsregeling. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de bijzondere curator het hof de bestreden beschikking met betrekking tot de afwijzing van het verzoek om een omgangsregeling vast te stellen tussen [kind] en de man te vernietigen, en opnieuw beschikkende, te bepalen dat een omgangsregeling tussen [kind] en de man wordt vastgesteld als volgt:
a. Opbouw
I. gedurende een periode van zes weken vindt er twee keer per week omgang plaats tussen [kind] en de man op neutraal terrein op zaterdag van 10.00 uur tot 11.30 uur en op woensdag van 14.30 uur tot 16.00 uur, waarbij de vrouw in de nabijheid van [kind] blijft. Door meerdere korte contactmomenten te hebben wordt [kind] in de gelegenheid gesteld om de man te leren kennen en te blijven herinneren;
II. gedurende een tweede periode van zes weken vindt er twee keer per week omgang plaats tussen [kind] en de man op neutraal terrein op zaterdag van 10.00 uur tot 14.00 uur en op woensdag van 13.00 uur tot 17.00 uur;
III. gedurende een derde periode van zes weken vindt er eens in de twee weken wekelijks omgang plaats tussen [kind] en de man op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en de daarop volgende vrijdag van 14.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de vrouw [kind] voor aanvang bij de man brengt en de man na afloop [kind] bij de vrouw brengt;
IV. gedurende de vierde periode van zes weken eens per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zaterdag 18.00 uur, waarbij de vrouw [kind] voor aanvang bij de man brengt en de man na afloop [kind] bij de vrouw brengt;
V. gedurende een periode van zes weken eens per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 14.00 uur, waarbij de vrouw [kind] voor aanvang bij de man brengt en de man na afloop [kind] bij de vrouw brengt;
b. Regulier
I. eens in de veertien dagen vindt er vanaf vrijdag 18.00 uur tot en met zondag 19.00 uur omgang plaats tussen [kind] en de man, waarbij de vrouw [kind] voor aanvang bij de man brengt en de man na afloop [kind] bij de vrouw brengt;
c. Vakantieregeling
I. vakanties en feestdagen worden in onderling overleg vastgesteld;
althans een regeling vast te stellen die het hof juist acht.
4.1
De man heeft verweer gevoerd in het principaal hoger beroep van de vrouw en is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grief ziet op de omgangsregeling tussen hem en [kind] . De man verzoekt het hof in het principaal hoger beroep bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met uitzondering van het oordeel betreffende de omgang tussen hem en [kind] . De man verzoekt het hof in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking op het punt betreffende de afwijzing van het verzoek van de bijzondere curator om omgang vast te stellen tussen hem en [kind] te vernietigen, en opnieuw beschikkende, te bepalen dat tussen hem en [kind] een omgangsregeling wordt vastgesteld zoals door de bijzondere curator in zijn incidenteel hoger beroep is voorgesteld, kosten rechtens.
4.11
De partner kan, blijkens het door hem ingediende verweerschrift in het principaal hoger beroep, zich verenigen met het door de vrouw verzochte en verzoekt het hof het verzoek van de vrouw toe te wijzen.
4.12
De vrouw heeft verweer in het incidenteel hoger beroep van de man gevoerd. Zij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn verzoek in incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel dit verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking ter zake de omgang te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In beide zaken
5.1
Zoals ter zitting besproken, is bij het hof onduidelijkheid ontstaan over de zaaknummers van de rechtbank en de daarbij behorende onderliggende verzoeken. Blijkens de beschikking van de rechtbank Overijssel van 20 april 2017 met het nummer C/08/185269/FA RK 16-915 zijn de verzoeken van de man, onder meer betreffende zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling, aangehouden. Dit nummer is evenwel niet meer vermeld op de beschikking van de rechtbank Overijssel van 24 oktober 2016 met het nummer C/08/191852/FA RK 16-2359 waarbij beslist is op de verzoeken van de bijzondere curator. Nu uit het verhandelde ter zitting bij het hof is gebleken dat belanghebbenden allen ervan uitgaan dat (ook) beslist is op het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling en ook het hof uit de motivering van laatstgenoemde beschikking van de rechtbank opmaakt dat daarbij een oordeel is gegeven op dat verzoek, zal ook het hof zich daarover uitlaten en ervan uitgaan dat in de kop van laatstgenoemde beschikking abusievelijk niet ook het eerstgenoemde nummer staat vermeld.
Vernietiging erkenning en vaststelling vaderschap
5.2
Uit artikel 1:205 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, kan worden ingediend door het minderjarige kind zelf. Vaststaat dat de man en niet de partner de biologische vader is van [kind] .
5.3
Het hof overweegt als volgt. De door de moeder en de partner aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad zien op aantasting van de erkenning door de verwekker en dat is in deze zaak niet aan de orde.
Een jong kind, dat nog niet in staat is tot een weloverwogen oordeel terzake, kan worden vertegenwoordigd door een bijzondere curator. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank op verzoek van de man mr. Knobben tot bijzondere curator benoemd ter behartiging van de belangen van [kind] . Daarbij moet de bijzondere curator met de belangen van het kind op korte en (middel)lange termijn rekening houden. Dat vereist ook de mogelijkheid om vanuit die belangenbehartiging een verzoek als het onderhavige te kunnen doen, omdat deze belangenbehartiging anders teveel afhankelijk wordt van de handelswijze van anderen hetgeen niet past bij de rechtens relevante positie die de wetgever het kind in zaken als de onderhavige heeft gegeven. De bijzondere curator dient vervolgens zelfstandig te toetsen of het belang van het kind gediend is met het indienen van een verzoek in een afstammingskwestie als de onderhavige.
5.4
De bijzondere curator heeft ter onderbouwing van zijn verzoek, en in het kader van de belangenafweging, aangevoerd dat [kind] recht en belang heeft om in een familierechtelijke betrekking te staan tot zijn biologische vader, hetgeen alleen bereikt kan worden indien de door de partner gedane erkenning wordt vernietigd. Het is volgens de bijzondere curator van belang dat [kind] op jonge leeftijd al weet dat de man een rol speelt in zijn leven en welke rol dat dan is. Als de man de juridische vader is wordt het voor hem ook makkelijker om betrokken te worden bij het leven van [kind] en daarin ook een actieve rol te spelen. Niet ter discussie staat dat de partner de sociale vader is, maar dat laat onverlet dat het belang van [kind] erbij gebaat is dat de man een rol krijgt in zijn leven en dat [kind] zich kan identificeren met zijn biologische vader, aldus de bijzondere curator.
5.5
De moeder en de partner verzetten zich tegen het verzoek van de bijzondere curator en stellen dat het niet in het belang van [kind] is indien de erkenning wordt vernietigd. De vernietiging van de erkenning miskent de band die is ontstaan tussen de partner en [kind] . De erkenning door de partner is niet gedaan om de man te schaden, maar is in het belang van [kind] dat de band die hij heeft met de partner wordt geformaliseerd. Met het oog op mogelijke gezinsuitbreiding ontstaat hiermee ook een juridische familierechtelijke band tussen de partner, [kind] en eventuele broertjes en/of zusjes. Bovendien heeft [kind] in de toekomst zelf de mogelijkheid om vernietiging van de erkenning te verzoeken.
5.6
Naar het oordeel van het hof heeft de bijzondere curator een weloverwogen verzoek gedaan tot vernietiging van de erkenning, waarbij de belangen van alle betrokkenen zijn meegewogen, maar waarbij het belang van [kind] centraal staat. Het hof ziet dan ook geen reden om, zoals door de moeder verzocht, een onderzoek te laten verrichten door de raad.
De wetgever heeft in dit verband als uitgangspunt gekozen dat het afstammingsrecht zoveel mogelijk in overeenstemming dient te zijn met de biologische werkelijkheid, hetgeen in het licht van de identiteitsontwikkeling van [kind] als zwaarwegend moet worden beschouwd. Aan de andere kant dient te worden gewogen dat voor [kind] bij vernietiging van de erkenning door de partner mogelijk het risico ontstaat dat [kind] wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Indien hiervan sprake is kan dat belang zwaarder wegen dan alle andere belangen. De moeder en de partner hebben niet aannemelijk gemaakt dat indien de erkenning wordt vernietigd [kind] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Van grote invloed op [kind] is hoe de moeder, de partner en de man omgaan met de ontstane situatie. Het is de verantwoordelijkheid van de moeder, de partner en de man om in het belang van [kind] goed met elkaar te (blijven) communiceren en samen te zoeken naar de beste wijze waarop de man, als de biologische vader van [kind] , een (blijvende) rol in het leven van [kind] kan gaan spelen. Ook partijen zien dit belang en het is dan ook zonder meer positief dat partijen zich inmiddels hebben gewend tot [instelling] voor ouderschapsbemiddeling. De moeder, de partner en de man laten daarbij zien dat zij in staat zijn om het belang van [kind] voorop te stellen, welk belang zonder meer ook is gelegen het [kind] in staat stellen ook een band op te bouwen met zijn biologische vader. Inmiddels heeft er ook een contactmoment plaatsgevonden tussen [kind] en de man. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [kind] hierop goed heeft gereageerd.
Voorts is niet gebleken dat de belangen van de moeder, zoals haar belang bij een ongestoorde relatie met [kind] , geschaad zouden worden door de vernietiging en dat de stabiliteit in het gezin van moeder en de partner bedreigd zou worden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man erkend dat de partner een belangrijke rol in het leven van [kind] speelt en dat [kind] van hem houdt. Ook hier laat de man zien oog te hebben voor de feitelijke situatie waarin [kind] opgroeit bij de moeder en haar nieuwe partner.
Het hof weegt het belang van [kind] bij duidelijkheid over zijn afstamming en juridische vastlegging van die afstamming en het belang van de man, zijnde de biologische vader, om [kind] te leren kennen en een rol in zijn leven te krijgen en een familierechtelijke betrekking met hem tot stand te laten komen zwaarder dan het belang van de moeder en de partner bij het in stand laten van de erkenning door de partner.
Gelet op het vorenstaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat de door de partner gedane erkenning van [kind] dient te worden vernietigd. De bestreden beschikking zal in zoverre worden bekrachtigd.
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
5.7
Ingevolge artikel 1:207 lid 1 BW kan door de rechtbank het ouderschap van een persoon, op de grond dat deze de verwekker is van het kind, worden vastgesteld op verzoek van het kind. Ingevolge artikel 1:207 lid 2 BW kan de vaststelling van het ouderschap onder meer niet geschieden, indien het kind twee ouders heeft.
5.8
Artikel 1:206 BW bepaalt dat de vernietiging van de erkenning nadat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan tot gevolg heeft dat de erkenning wordt geacht nimmer gevolg te hebben gehad. De partner is dan nooit de juridische vader van het kind geweest. Het hof komt daarom thans toe aan het verzoek van de bijzondere curator tot vaststelling van het vaderschap.
5.9
Nu niet in geschil is dat de man de verwekker is van [kind] is het hof met de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap dient te worden toegewezen. De bestreden beschikking zal in zoverre worden bekrachtigd.
Omgangsregeling
5.1
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.11
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.12
Om op het verzoek van de bijzondere curator en de man een omgangsregeling vast te stellen te kunnen beslissen, acht het hof het noodzakelijk de bevindingen over het verloop van de ouderschapsbemiddeling door [instelling] af te wachten. Het hof acht het met de rechtbank in het belang van [kind] dat met enige voortvarendheid gewerkt dient te worden aan de opbouw van het contact tussen de man en [kind] , omdat het uitgangspunt is dat de man en [kind] recht hebben op omgang met elkaar. Het hof wil echter niet het ouderschapsbemiddelingstraject dat loopt bij [instelling] , welk traject reeds heeft geleid tot een omgangsmoment tussen de man en [kind] en een vervolgafspraak, verstoren. Het hof vertrouwt erop dat partijen, in het belang van [kind] , dit bemiddelingstraject zullen voortzetten en dat de ouders uiteindelijk zelf in staat zullen zijn in goed overleg een omgangsregeling vast te stellen. Het hof zal, alvorens verder te beslissen, de behandeling van de zaak tot uiterlijk 26 januari 2018 aanhouden. Het hof verzoekt de ouders uiterlijk 26 januari 2018, dan wel indien mocht blijken dat het bemiddelingstraject voortijdig wordt beëindigd op dat moment, te informeren over de stand van zaken.
5.13
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van
24 oktober 2016, wat betreft de vernietiging van de erkenning en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
alvorens verder te beslissen:
verzoekt (de advocaten van) de ouders om het hof uiterlijk op
26 januari 2018, of zoveel eerder als mogelijk, schriftelijk te berichten over het verloop van het bemiddelingstraject bij [instelling] , als ook over de conclusie die zij daaraan in juridische zin verbinden;
verzoekt (de advocaten van) de ouders een afschrift van dit bericht aan de bijzondere curator en de raad toe te zenden;
stelt de bijzondere curator in de gelegenheid binnen een termijn van twee weken na toezending daarop te reageren;
bepaalt dat deze zaak daarna in beginsel op de stukken zal worden afgedaan, tenzij het hof ambtshalve dan wel desgevraagd aanleiding ziet anders te beslissen;
benoemt mr. A. Smeeïng-van Hees, lid van dit hof, tot raadsheer-commissaris;
bepaalt dat partijen hun inlichtingen en verzoeken dienen te richten aan de raadsheer-commissaris;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, A. Smeeïng-van Hees en
I.A. Vermeulen, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. A. Smeeïng-van Hees en is op 22 juni 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.