Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
[geïntimeerde 1] is sinds 2011 eigenaar van het perceel aan de [adres] dat eerder heeft toebehoord aan Uitvaartcentrum “ [uitvaartcentrum] ”. Dit perceel grenst met de zuidwestelijke zijde aan de achterkant van de percelen aan de [adres] [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] . [appellant] woont sinds 1989 aan [adres] . Tussen de percelen van partijen stond zowel een beukenhaag als een schutting. De beukenhaag bevond zich aan de zijde van “ [uitvaartcentrum] ”/ [geïntimeerde 1] achter de schutting. [geïntimeerde 1] heeft de beukenhaag verwijderd. Op 4 november 2014 heeft het Kadaster een grensreconstructie uitgevoerd.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
Primair, subsidiair en meer subsidiair heeft [appellant] geconcludeerd dat [geïntimeerde 1] bovendien zal worden veroordeeld tot terugbetaling van wat [appellant] hem heeft betaald ter uitvoering van het bestreden vonnis, dat dwangsombepalingen aan de veroordelingen worden verbonden, respectievelijk waar het om geldvorderingen gaat rentebepalingen, en dat [geïntimeerde 1] in elk geval in de proceskosten zal worden veroordeeld, waaronder de nakosten.
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
eerste griefvan [appellant] houdt in dat de kantonrechter het door [geïntimeerde 1] gevoerde verweer niet correct heeft weergegeven en dit verweer ten onrechte heeft uitgelegd als stelling dat de rechtsvoorganger van [geïntimeerde 1] de schutting over de kadastrale grens heeft gebouwd waarmee een daad van inbezitneming zou zijn gegeven. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde 1] slechts gesteld dat zowel de schutting als de haag op zijn grond zijn geplaatst.
tweede griefis gericht tegen rov. 4.5 van het bestreden vonnis. Daarin heeft de kantonrechter geoordeeld dat de strook grond waarop de haag staat, in 1988 door de rechtsvoorganger van [geïntimeerde 1] in bezit is genomen door het plaatsen van de schutting. [appellant] meent dat de haag de grensafscheiding vormde en dat de schutting alleen voor privacy doeleinden is geplaatst. Volgens hem ligt dit voor de hand, nu de haag op de kadastrale grens is geplaatst. Dit volgt volgens hem uit de verklaringen van [persoon 3] en [persoon 4] (productie 8 bij cva). De verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] wijzen niet op een daad van inbezitneming. De verklaringen van [persoon 5] en [persoon 6] zijn volgens [appellant] niet relevant.
derde griefheeft geen zelfstandige betekenis. Juist is dat de kantonrechter de huisnummers heeft verwisseld, maar dit is een zo kennelijke vergissing dat het niet nodig is daarom het vonnis te vernietigen.
vierde griefkeert zich tegen de veroordeling van [appellant] in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde 1] . Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de grief faalt, omdat [appellant] terecht in het ongelijk is gesteld.