Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep met betrekking tot het verzoek tot schorsing
3.De vaststaande feiten
.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juni 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft verzocht om schorsing van de beschikking van 30 januari 2017, waarin een omgangsregeling tussen de vader en hun minderjarige kind was vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat de vader eenmaal per veertien dagen gedurende twee uur omgang zou hebben met het kind, met een dwangsom van € 100,00 per keer dat deze regeling niet werd nageleefd, tot een maximum van € 5.000,00. De moeder vreesde dat de omgang niet goed zou verlopen, gezien de spanningen tussen de ouders en het ontbreken van professionele begeleiding.
Het hof heeft in zijn overwegingen het belang van het kind vooropgesteld en geconcludeerd dat de moeder onvoldoende onderbouwing had gegeven voor haar verzoek tot schorsing. Het hof oordeelde dat de ouders in redelijkheid hun onderlinge spanningen opzij moesten zetten in het belang van het kind. De omgangsregeling van twee uur per veertien dagen op een openbare locatie werd als uitvoerbaar beschouwd, ondanks de bezwaren van de moeder. Het hof heeft het verzoek van de moeder om de omgangsregeling te schorsen afgewezen.
Echter, het hof heeft wel geoordeeld dat er sprake was van een juridische misslag met betrekking tot de opgelegde dwangsom, aangezien de vader in eerste aanleg niet om een dwangsom had verzocht. De rechter kon in dit geval geen dwangsom ambtshalve opleggen, gezien het eenhoofdig gezag van de moeder. Het hof heeft de werking van de beschikking van de rechtbank voor wat betreft de dwangsom geschorst, maar benadrukte dat de moeder verplicht blijft om de omgangsregeling na te komen, aangezien het kind recht heeft op omgang met de vader.