ECLI:NL:GHARL:2017:4892

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
200.187.897/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarige in het kader van ouderschap na ontbinding geregistreerd partnerschap

In deze zaak gaat het om de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2011, wiens ouders, de moeder en de vader, in een geregistreerd partnerschap hebben samengewoond en eind 2013 feitelijk uit elkaar zijn gegaan. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 16 december 2015 bepaald dat [de minderjarige1] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft, en dat zij om de veertien dagen bij de moeder verblijft. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met het verzoek om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij haar te bepalen en de zorgregeling te wijzigen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De GI heeft ook informatie verstrekt over de situatie van [de minderjarige1]. Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige1] sinds 2014 onder toezicht staat en dat de ouders een zorgregeling hebben afgesproken in een ouderschapsplan. De moeder heeft zorgen geuit over de gezinssituatie bij de vader, maar het hof oordeelt dat de huidige situatie bij de vader in het belang van [de minderjarige1] is. De moeder heeft onvoldoende inzicht in de gevolgen van een wijziging van de hoofdverblijfplaats en de stabiliteit die [de minderjarige1] nodig heeft.

Het hof heeft de verzoeken van de moeder afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [de minderjarige1] voorop staat. De huidige zorgregeling blijft gehandhaafd, omdat deze beter aansluit bij de behoeften van [de minderjarige1] dan een uitbreiding van de zorgregeling zou doen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.187.897/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/132339 / FA RK 14-174)
beschikking van 8 juni 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.M. Bakker te Heerenveen,
en
[verweerder] ,
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.L. Marijs te Lemmer.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord | Drenthe,
gevestigd te Assen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 5 november 2014 en 16 december 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 16 maart 2016;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 25 maart 2016;
- een journaalbericht van mr. Bakker van 23 maart 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Marijs van 11 mei 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Marijs van 18 januari 2017 met productie(s);
- een faxbericht van de GI van 31 maart 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 april 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [C] en mevrouw [D] .

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2011 (verder te noemen: [de minderjarige1] ), over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
[de minderjarige1] staat sinds 30 april 2014 onder toezicht.
3.3
Partijen hebben samengewoond en zijn op 22 september 2011 een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan. Eind 2013 zijn zij feitelijk uit elkaar gegaan. Bij beschikking van 5 november 2014 heeft de rechtbank de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen uitgesproken. De rechtbank heeft de beslissing over de hoofdverblijfplaats van en de zorgregeling ten aanzien van [de minderjarige1] aangehouden en de raad verzocht te rapporteren en te adviseren.
3.4
Bij raadsrapport van 30 januari 2015 heeft de raad geadviseerd de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader te bepalen en de zaak voor wat betreft de zorgregeling aan te houden voor de duur van zes maanden in afwachting van de resultaten van de in het kader van de ondertoezichtstelling door de gezinsvoogd met de ouders te maken afspraken over de frequentie en de vorm van de omgang.
3.5
De moeder heeft uit andere relaties nog drie kinderen:
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2006 (verder te noemen: [de minderjarige2] );
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2009 (verder te noemen: [de minderjarige3] ) en
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2015 (verder te noemen: [de minderjarige4] ).
[de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.6
Ten aanzien van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] is in de periode van 30 april 2014 tot 29 oktober 2015 sprake geweest van een ondertoezichtstelling.
3.7
De moeder heeft sinds oktober/november 2013 (opnieuw) een relatie met [E] , de vader van [de minderjarige3] en [de minderjarige4] (verder te noemen: [E] ). Uit deze relatie is geboren [de minderjarige5] , [in] 2016 (verder te noemen: [de minderjarige5] ).
3.8
De vader heeft uit een eerdere relatie een zoon: [de minderjarige6] , geboren [in] 2001 (verder te noemen: [de minderjarige6] ). [de minderjarige6] verblijft bij de ouders van de vader. [de minderjarige6] staat onder toezicht.
De vader woont sinds begin 2014 samen met zijn huidige partner, [F] (verder te noemen: [F] ). Zij heeft drie kinderen uit een eerdere relatie ( [de minderjarige7] geboren [in] 2007, [de minderjarige8] geboren [in] 2010 en [de minderjarige9] geboren [in] 2012), die bij haar en de vader wonen. De kinderen staan onder toezicht.
De vader en [F] hebben samen een zoon [de minderjarige10] , geboren [in] 2016.
3.9
Tot het feitelijk uiteengaan van partijen in oktober 2013 bestond het gezin uit de vader, de moeder, [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , en [de minderjarige3] .
Sindsdien woont [de minderjarige1] bij de vader (en [F] , de drie kinderen van [F] en [de minderjarige10] ).
[de minderjarige2] en [de minderjarige3] wonen sindsdien bij de moeder (en [E] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] ).
3.1
De ouders hebben in de periode van medio 2014 tot medio 2015 een traject bij [G] gevolgd. Het traject is positief afgerond en de ouders hebben afspraken gemaakt die zijn opgenomen in de "Zorgregeling omtrent [de minderjarige1] " d.d. 15 mei 2015 (hierna: het ouderschapsplan). In het ouderschapsplan hebben de ouders onder meer afgesproken dat zolang er nog geen uitspraak is over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] , zij haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal houden. Voorts zijn ouders een zorgregeling overeengekomen, - kort samengevat - inhoudende dat [de minderjarige1] vanaf 12 juni 2015 om het weekend naar de moeder toegaat, dat er eenmaal per week een belcontact tussen [de minderjarige1] en de moeder zal plaatsvinden en dat de ouders de vakanties, feestdagen en verjaardagen grotendeels in onderling overleg zullen verdelen en voor het overige conform de gemaakte afspraken.
3.11
In verband met ontstane onrust heeft de GI bij schriftelijke aanwijzing van 23 september 2015 de contacten tussen [de minderjarige1] en de moeder beperkt tot één uur in de zes weken op het kantoor van de GI onder begeleiding van een gezinsvoogd. Bij beschikking van 25 november 2015 heeft de kinderrechter deze schriftelijke aanwijzing vervallen verklaard en bepaald dat de omgang zoals ouders die waren overeengekomen bij voormeld ouderschapsplan, hervat dient te worden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige1] .
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bepaald dat [de minderjarige1] vanaf 16 december 2015 haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat [de minderjarige1] eens in de 14 dagen bij de moeder zal verblijven van vrijdag 15.30 uur tot zondag 17.00 uur, zoals is opgenomen in het tussen partijen opgestelde ouderschapsplan.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 december 2015. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt:
I de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat [de minderjarige1] voortaan haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft;
II - zo leest en begrijpt het hof - indien het hof de bestreden beschikking voor zover het de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] betreft, bekrachtigt, de bestreden beschikking te vernietigen voor het zover het betreft de zorgregeling en opnieuw rechtdoende te bepalen dat een zorgregeling zal gelden inhoudende dat [de minderjarige1] ieder weekend van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen bij de moeder verblijft, waarbij de moeder [de minderjarige1] haalt bij de vader en de vader [de minderjarige1] ophaalt bij de moeder.
Ter zitting heeft de moeder meer subsidiair verzocht door de raad nader onderzoek te laten verrichten naar de situatie bij de vader en welke zorgregeling het meest in het belang van [de minderjarige1] is.
4.3
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de moeder in hoger beroep geheel af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om, zoals door de moeder meer subsidiair verzocht, een nader (raads)onderzoek te gelasten. Dat er weinig recente stukken zijn overgelegd waardoor de moeder naar eigen zeggen geen zicht heeft op de huidige situatie van en zorgen over [de minderjarige1] , maakt naar het oordeel van het hof niet dat er - na het raadsrapport van 30 januari 2015 - een nieuw raadsonderzoek nodig is. Daarbij komt dat er sprake is van een ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en dat de GI dus zicht heeft op de huidige situatie van [de minderjarige1] en hierover ter zitting informatie heeft gegeven.
Hoofdverblijfplaats
5.2
Het hof acht het in het belang van [de minderjarige1] dat haar hoofdverblijfplaats bij de vader is. Het hof overweegt hiertoe als volgt. De ouders zijn eind 2013 - toen [de minderjarige1] ruim twee jaar oud was - feitelijk uit elkaar gaan. Sindsdien, dus inmiddels ongeveer 3,5 jaar, woont [de minderjarige1] bij de vader en is de vader de hoofdverzorger van [de minderjarige1] . [de minderjarige1] heeft nog nooit bij de moeder en [E] gewoond. Het hof acht het niet in het belang van [de minderjarige1] om haar uit de voor haar vertrouwde omgeving te halen en haar hoofdverblijfplaats bij de moeder bepalen.
5.3
De moeder heeft aangevoerd dat zij zorgen heeft over de gezinssituatie bij de vader, over de rol van [F] en over basale zaken. De moeder vreest dat, door de grootte van het (samengestelde) gezin van de vader en de aanwezige problematiek bij de kinderen, [de minderjarige1] niet de aandacht krijgt die zij nodig heeft. Volgens de moeder worden deze zorgen bevestigd in het 'Evaluatie plan van [de minderjarige1] ' van het Leger des Heils over de periode 21 april 2016 tot en met 3 november 2016. Daartegenover staat volgens de moeder dat de situatie in haar huidige (samengestelde) gezin rustig en stabiel is, dat er geen hulpverlening meer betrokken is, dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] is beëindigd en dat gebleken is dat [E] en zij over goede opvoedingsvaardigheden beschikken.
Het hof is, anders dan de moeder heeft betoogd, van oordeel dat de zorgen over de opvoedingssituatie bij de vader niet dusdanig ernstig zijn, dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] in haar belang is. Uit de stukken, waaronder voornoemd evaluatieplan van het Leger des Heils, en het verhandelde ter zitting blijkt weliswaar dat de opvoedsituatie bij de vader, mede door de samenstelling van het gezin, kwetsbaar is, maar blijkt eveneens dat de vader en [F] alle nodige hulpverlening accepteren en zich inspannen om met die hulp en de gegeven adviezen de gestelde doelen te bereiken. De GI heeft ter zitting hierover verklaard dat zij vorig jaar een goed gesprek met de vader en [F] heeft gehad, waarin is uitgelegd dat de focus op de kinderen dient te liggen en niet op de strijd met hun ex-partners. De vader en [F] hebben dit advies ter harte genomen en maken een positieve ontwikkeling door, waarbij hulp wordt aanvaard om zodoende een stabiele opvoedingssituatie te creëren en om meer één-op-één-momenten met [de minderjarige1] te hebben. Zij laten zich positief coachen en stellen zich lerend op. Het gezin volgt inmiddels systeemtherapie. Er staat al langere tijd een onderzoek voor [de minderjarige1] gepland naar loyaliteitsproblematiek, maar de moeder heeft, zo is ter zitting in hoger beroep gebleken, geweigerd haar toestemming te verlenen voor dit onderzoek omdat zij, zo heeft zij ter zitting verklaard, de gestelde problematiek van [de minderjarige1] niet bij haar thuis ziet. Het hof is van oordeel dat de moeder hiermee de problematiek van [de minderjarige1] onvoldoende onderkent en niet in haar belang handelt.
5.4
Het hof is voorts van oordeel dat de moeder onvoldoende inzicht toont in wat een ingrijpende verandering als de door de moeder verzochte wijziging van de hoofdverblijfplaats, voor [de minderjarige1] , die al haar hele leven bij de vader woont, betekent. [de minderjarige1] is een jong, kwetsbaar en gevoelig meisje dat al veel heeft meegemaakt in haar leven. Uit de overgelegde verslagen is naar voren gekomen dat [de minderjarige1] veel aandacht, structuur, voorspelbaarheid en stabiliteit in haar omgeving nodig heeft. In het huidige gezin van de moeder zijn grote zorgen over de gezondheid van de jongste dochter, [de minderjarige5] , die daarmee een groot appel doet op de beschikbaarheid en zorg van de moeder. Ter zitting heeft de moeder hierover onder meer verklaard dat [de minderjarige5] een zeldzame ziekte heeft en dat haar levensverwachting heel onduidelijk is. Gelet op deze - voor de ouders vanzelfsprekend ook emotioneel uiterst zware situatie - staat allerminst vast dat de moeder [de minderjarige1] de aandacht kan geven en de stabiele en voorspelbare omgeving kan bieden die zij nodig heeft. In verband hiermee zijn sommige omgangs-/belcontacten tussen de moeder en [de minderjarige1] ook niet doorgegaan, wat tot gevolg heeft dat [de minderjarige1] zich niet gewild voelt door haar moeder. De moeder lijkt hier weinig begrip voor te kunnen opbrengen.
5.5
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij haar te bepalen, moet worden afgewezen.
Zorgregeling
5.6
Het overweegt als volgt met betrekking tot het subsidiaire verzoek van de moeder om te bepalen dat [de minderjarige1] ieder weekend van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen bij haar verblijft.
5.7
De huidige zorgregeling houdt in dat [de minderjarige1] om het weekend bij de moeder verblijft en dat zij één keer per week telefonisch contact hebben. Het hof is gebleken dat deze regeling sinds de geboorte van [de minderjarige5] moeizaam en voor [de minderjarige1] heel onvoorspelbaar verloopt, hetgeen voor [de minderjarige1] zoals hiervoor onder 5.4 vermeld heel moeilijk is.
5.8
Het hof is van oordeel dat een betrouwbare nakoming van de huidige zorgregeling voor [de minderjarige1] beter en belangrijker is dan een grotere frequentie. Wanneer de zorgregeling wordt uitgebreid neemt de kans dat [de minderjarige1] wordt teleurgesteld omdat een contactmoment niet doorgaat toe, hetgeen slecht is voor haar welbevinden. Ook bij de huidige frequentie van de omgang kan [de minderjarige1] - anders dan de moeder blijkbaar meent - een goede band met [de minderjarige5] , en de andere familieleden en de moeder opbouwen. Voor uitbreiding van de zorgregeling is onder deze omstandigheden dan ook geen plaats.
5.9
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder tot uitbreiding van de zorgregeling, moet worden afgewezen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 16 december 2015;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, G.M. van der Meer en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 8 juni 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.