In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, een AOW-gerechtigde die in Nederland woont en in 2013 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) heeft ontvangen. De aanslag, ter hoogte van € 504, is gebaseerd op een bijdrage-inkomen van € 8.937, dat is samengesteld uit een AOW-uitkering en twee Duitse pensioenuitkeringen. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aanslag gehandhaafd, maar belanghebbende is in beroep gegaan tegen deze beslissing. De rechtbank Gelderland heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting heeft het Hof vastgesteld dat belanghebbende in Nederland verzekerd is voor de Zvw, op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het Hof oordeelt dat Nederland bevoegd is om Zvw-premies te heffen over de Duitse inkomsten van belanghebbende, conform de Europese Verordening (EEG) nr. 883/2004. Het Hof bevestigt dat de aanslag Zvw 2013 terecht is opgelegd, omdat de Duitse pensioenuitkeringen als bijdrage-inkomen moeten worden aangemerkt.
Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt er geen kostenveroordeling opgelegd, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is het griffierecht te voldoen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 juni 2017.