ECLI:NL:GHARL:2017:4777

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
16/00619
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor AOW-gerechtigde met Duits pensioen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, een AOW-gerechtigde die in Nederland woont en in 2013 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) heeft ontvangen. De aanslag, ter hoogte van € 504, is gebaseerd op een bijdrage-inkomen van € 8.937, dat is samengesteld uit een AOW-uitkering en twee Duitse pensioenuitkeringen. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aanslag gehandhaafd, maar belanghebbende is in beroep gegaan tegen deze beslissing. De rechtbank Gelderland heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting heeft het Hof vastgesteld dat belanghebbende in Nederland verzekerd is voor de Zvw, op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het Hof oordeelt dat Nederland bevoegd is om Zvw-premies te heffen over de Duitse inkomsten van belanghebbende, conform de Europese Verordening (EEG) nr. 883/2004. Het Hof bevestigt dat de aanslag Zvw 2013 terecht is opgelegd, omdat de Duitse pensioenuitkeringen als bijdrage-inkomen moeten worden aangemerkt.

Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt er geen kostenveroordeling opgelegd, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat is het griffierecht te voldoen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 juni 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Belastingkamer
Locatie Arnhem
Nummer: 16/00619
uitspraakdatum: 7 juni 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 mei 2016, nummer AWB 15/6301 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/ kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd ten bedrage van € 504. Ook is bij beschikking
€ 24 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 7 oktober 2015 de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 24 mei 2016 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2017 te Arnhem. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is verschenen [A] .
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is in 2013 woonachtig in Nederland.
2.2.
Belanghebbende heeft in 2013 een AOW-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank ontvangen tot een bedrag van € 4.358, alsmede een pensioenuitkering van [B] Duitsland tot een bedrag van € 1.682 en een uitkering van de Deutsche Rentenversicherung (hierna: DRV) tot een bedrag van € 7.255.
2.3.
De aanslag Zvw 2013 is opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 8.937. Dit is het totaal van de uitkeringen afkomstig van [B] Duitsland en DRV.
2.4.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de uitkeringen afkomstig van [B] Duitsland en DRV terecht tot het bijdrage-inkomen voor de Zvw zijn gerekend en dat de aanslag Zvw 2013 tot het juiste bedrag is opgelegd. De Rechtbank heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de aanslag Zvw 2013 tot het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Deze stukken dienen als ingevoegd te worden aangemerkt.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de aanslag Zvw 2013 en de beschikking belastingrente.
3.4.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende is ingezetene in de zin van artikel 2 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Op grond van artikel 5 van de AWBZ is hij daarom in Nederland verzekerd voor de AWBZ. Hieruit volgt dat hij in Nederland ook verzekerd en bijdrageplichtig is voor de Zvw. Dit is bepaald in artikel 2, lid 1, en artikel 41 van de Zvw.
4.2.
Naar het oordeel van het Hof is Nederland bevoegd om over de Duitse inkomsten van belanghebbende Zvw-premies te heffen. Dit volgt uit de Verordening (EEG) nr. 883/2004 (hierna: Vo), waarin de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de EU-lidstaten voor onder meer de Zvw is geregeld. Toepassing van de Vo leidt tot de volgende verdeling:
4.2.1.
Belanghebbende is in het onderhavige jaar gepensioneerd en woonachtig in Nederland. Op grond van artikel 11, lid 2 jo. lid 3, aanhef en sub e, van de Vo is belanghebbende derhalve onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van Nederland.
4.2.2.
Belanghebbende heeft in 2013 een AOW-uitkering ontvangen, alsmede een pensioenuitkering van [B] Duitsland en een uitkering van de DRV. Deze uitkeringen zijn aan te merken als ‘pensioen’ in de zin van artikel 1, sub w, van de Vo. Aangezien belanghebbende onderworpen is aan de socialezekerheidswetgeving van Nederland, komen in dit geval kosten voor verstrekkingen bij ziekte voor rekening van Nederland (artikel 23 Vo).
4.2.3.
Nu de kosten voor verstrekkingen bij ziekte voor rekening van Nederland komen, is Nederland bevoegd om ook over het Duitse pensioen Zvw-premies te heffen (artikel 30 Vo).
4.3.
De aanslag Zvw 2013 is verder ook tot het juiste bedrag opgelegd. Ingevolge artikel 42 van de Zvw dienen in Nederland Zvw-premies te worden geheven over het bijdrage-inkomen van 2013. Dit dient te gebeuren overeenkomstig de heffing van loonbelasting voor zover het gaat om loon en uitkeringen die worden ontvangen van een inhoudingsplichtige. In dit geval betreft dat de AOW-uitkering. [B] Duitsland en DRV zijn in Nederland geen inhoudingsplichtige. De inkomensafhankelijke bijdrage over de van hen ontvangen uitkeringen moet belanghebbende daarom op aanslag betalen (zie artikelen 43 en 49 Zvw). Op grond hiervan behoren tot het bijdrage-inkomen de pensioenuitkering van [B] Duitsland tot een bedrag van € 1.682 (belastbaar loon uit vroegere dienstbetrekking) en de uitkering van de DRV tot een bedrag van € 7.255 (periodieke uitkering).
4.4.
Aan het voorgaande doet niet af dat belanghebbende een vrijstelling is verleend voor de heffing van premies Algemene nabestaandenwet. Deze vrijstelling, afgezien van de vraag of die terecht is verleend, heeft namelijk geen betrekking op het bijdrage-inkomen voor de Zvw.
4.5.
Ook belanghebbendes standpunt dat voor de inkomstenbelasting sprake is van dubbele heffing over de uitkeringen uit Duitsland, leidt niet tot een ander oordeel. De aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2013 ligt, zoals ter zitting is besproken, niet ter beoordeling voor. Deze zaak heeft alleen betrekking op de aanslag Zvw 2013. Hierbij zij opgemerkt dat de Inspecteur heeft toegelicht dat geen sprake is van dubbele belastingheffing. Nederland heeft aan belanghebbende ter hoogte van de door hem genoten uitkeringen uit Duitsland een aftrek tot voorkoming van dubbele heffing verleend. Dit volgt eveneens uit de door belanghebbende in hoger beroep overgelegde aanslag IB/PVV 2013.
4.6.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Het hoger beroep is tevens in zoverre ongegrond.
Slotsom4.7. Het hoger beroep is ongegrond en de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.

5.Proceskosten en griffierecht

5.1.
Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling.
5.2.
Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat hij niet in staat is het verschuldigde griffierecht van € 124 te voldoen. Blijkens de door belanghebbende verstrekte gegevens, was het netto-inkomen waarover belanghebbende in 2016 maandelijks kon beschikken hoger dan de maximale bijstandsnorm (zie rechtsoverwegingen 2.3.3 en 2.3.6 van het arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2015, nr. 14/05176, ECLI:NL:HR:2015:354). Belanghebbende heeft zijn beroep op betalingsonmacht gehandhaafd. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof met zijn eigen verklaring en de aanvullende stukken niet aannemelijk gemaakt dat zijn inkomens- en vermogenspositie ontoereikend zijn om het verschuldigde griffierecht te voldoen. Er is daarom geen sprake van betalingsonmacht met betrekking tot het in hoger beroep verschuldigde griffierecht. Belanghebbende heeft dit griffierecht terecht voldaan.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Djebali, voorzitter, mr. J. van de Merwe en
mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 7 juni 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (N. Djebali)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 8 juni 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.