Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
1.AABO Trading Drachten B.V.,
2. AABO Trading Almere B.V.,
3. AABO Trading Breda,
4. AABO Trading Eindhoven B.V.,
geïntimeerden,
Aabo Drachten, Aabo Almere, Aabo Breda, Aabo Eindhovengezamenlijk te noemen:
Aabo,
advocaat: mr. R. Gijsen, kantoorhoudend te Maastricht.
1.1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
De koopsom voor de aandelen bedroeg € 35.065,-. Van die koopsom heeft [X holding b.v.] een bedrag van € 18.000,- voldaan door een schuld in rekening courant van € 18.000,- van [Z Beheer B.V.] aan [Y B.V.] over te nemen als haar schuld. Het restant van de koopsom is omgezet in een lening van [Z Beheer B.V.] aan [X holding b.v.] .
Verdere aanspraken heeft de curator niet jegens [appellant] ingesteld.
3.De verschillende procedures, geschillen en beslissingen in eerste aanleg
Op 11 augustus 2010 heeft de rechtbank vonnis gewezen in de gevoegde zaken. Zij heeft daarbij overwogen dat zij in het door [appellant] opgeworpen vrijwaringsincident geen grond ziet om de afdoening van de hoofdzaak aan te houden.
De rechtbank heeft daartoe, kort weergegeven, als feit vastgesteld dat ten tijde van de oprichting van [Y B.V.] op 5 juli 2005 het minimumkapitaal niet werkelijk ter beschikking stond van de vennootschap en dat ook nadien niet is voldaan aan de volstortingsverplichting. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat voor dat geval artikel 2:180 BW in samenhang met artikel 2:11 BW bewerkstelligt dat Aabo zich voor haar vorderingen kan verhalen op [appellant] als indirect bestuurder van [Y B.V.] , aangezien [Y B.V.] haar verplichtingen jegens Aabo is aangegaan op een moment dat niet was voldaan aan de volstortingsverplichting. De vordering komt vanwege de cessie echter alleen nog toe aan Aabo Drachten.
3.8 In de zaak van [vader appellant] is Aabo opgedragen, kort gezegd, te bewijzen dat [vader appellant] in de zomer van 2009 de onderhavige reeks van overeenkomsten met Aabo tot stand heeft gebracht, dat hij toen ook het beleid van de vennootschap bepaalde als ware hij bestuurder en dat hij toen wist of redelijkerwijze moest begrijpen dat [Y B.V.] haar betalingsverplichtingen uit die overeenkomsten niet kon nakomen en daar ook geen verhaal voor zou kunnen bieden.
3.10 [appellant] heeft 10 november 2010 hoger beroep ingesteld van deze vonnissen. Tevens is hij op 7 maart 2011 een bodemprocedure begonnen tegen [Z Beheer B.V.] en [Z] .
De memorie van grieven in hoger beroep is pas genomen op 14 juli 2015, nadat de procedure tegen [Z Beheer B.V.] en [Z] inmiddels was geëindigd.
[Z Beheer B.V.] en [Z] hebben verweer gevoerd en onder meer betwist dat niet aan de volstortingsverplichting is voldaan. Volgens hen stond door de storting het bedrag van € 18.000,- ter beschikking aan de vennootschap en is het eigen vermogen van de vennootschap niet verminderd door het bedrag vervolgens uit te lenen aan [Z Beheer B.V.] ; het eigen vermogen was en bleef daardoor € 18.000,-.
[appellant] is van dat vonnis in hoger beroep gekomen, maar tijdens de in die zaak in appel op 12 juni 2013 gehouden zogenaamde “comparitie na aanbrengen”, zijn partijen
In die zaak is, zoals het hof ambtshalve bekend is, op 1 april 2014 eindarrest gewezen (zaaknr. 200.103.872). Daarin is het vonnis in verzet van de rechtbank Groningen van 7 december 2011 bekrachtigd. In dat rechtbankvonnis was het verstekvonnis vernietigd, doch uitsluitend voor zover [vader appellant] daarin is veroordeeld tot betaling aan Aabo Almere, Aabo Eindhoven en Aabo Breda.
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
Grief 4richt zich tegen de afwijzing in het vonnis van 20 oktober 2010 van de vordering om [Z Beheer B.V.] en [Z] in vrijwaring op te mogen roepen.
"Op 1 juli 2005 is op rekening van [Y B.V.] als vennootschap in oprichting, ter voldoening aan de verplichting tot volstorting, door de vorige aandeelhouder, [Z Installatiebedrijf B.V.] , een bedrag gestort, maar dat bedrag is nadien teruggeboekt. Ten tijde van de oprichting van [Y B.V.] op 5 juli 2005 stond het minimumkapitaal niet werkelijk ter beschikking van de vennootschap; ook nadien is niet voldaan aan de volstortingsverplichting.'Grief 3richt zich tegen het oordeel van de rechtbank onder 4.4.4. van haar vonnis van 11 augustus 2010 dat de artikelen 2:180 BW en 2:11 BW “
bezien in combinatie met het gegeven dat in de zomer van 2009, toen [Y B.V.] verplichtingen aanging jegens Aabo, [appellant] junior[hof: [appellant] ]
bestuurder van [X holding b.v.] was, welke vennootschap bestuurder van [Y B.V.] was, terwijl op dat moment niet was voldaan aan de volstortingsverplichting, bewerkstelligen dat Aabo zich thans kan verhalen op [appellant] junior.'Deze beide grieven hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijk behandeling.
“op dat moment niet was voldaan aan de stortingsverplichting”(en dus niet ook tegen het oordeel dat nu niet was voldaan aan de volstortingsverplichting, de artikelen 2:180 BW en 2:11 BW “
bezien in combinatie met het gegeven dat in de zomer van 2009, toen [Y B.V.] verplichtingen aanging jegens Aabo, [appellant] junior bestuurder was van [X holding b.v.] , welke vennootschap bestuurder was [Y B.V.] was, bewerkstelligen dat Aabo zich thans kan verhalen op [appellant] junior”). Ook het hof gaat er derhalve vanuit dat als niet is voldaan aan de volstortingsverplichting, Aabo zich op [appellant] kan verhalen.
4.8 De vraag of aan de volstortingsverplichting is voldaan spitst zich toe op de vraag of bij de oprichting van [Y B.V.] was voldaan aan de volstortingsverplichting. De stellingen van [appellant] houden niet in dat op enig moment nadien (alsnog) aan die volstortingsverplichting is voldaan. Het te storten bedrag aan minimumkapitaal bedroeg ten tijde van de oprichting van [Y B.V.] € 18.000,-.
“dat aan alle formaliteiten voor volstorting is voldaan; de aandelen zijn door de oprichter volgestort in geld, er is een bankverklaring bij de oprichtingsakte gevoegd en de storting is[door]
de vennootschap aanvaard. Een en ander is in rekening-courant geboekt, op welke rekening-courant ook mutaties hebben plaatsgevonden, zodat van een volstrekt normale zakelijke rekening-courant tussen twee vennootschappen sprake was”.(randnummer 16)
Tijdens het pleidooi heeft [appellant] verduidelijkt dat hij het standpunt van [Z] deelt en overneemt.
inbreng is overeengekomen. Voorts is in artikel 30 van de akte opgenomen dat bij de oprichting 180 aandelen zijn geplaatst, vertegenwoordigend een geplaatst kapitaal van € 18.000,-, dat in het geplaatste kapitaal door de oprichter voor het geheel wordt deelgenomen en dat de geplaatste aandelen door de oprichter worden volgestort in geld, dat die stortingen hebben plaatsgevonden en door de vennootschap worden aanvaard.
Die gang, voor zover vaststaand, laat zich als volgt beschrijven:
a) op 1 juli 2005 is op rekening van [Y B.V.] i.o., door [Z Installatiebedrijf B.V.] een bedrag gestort van € 18.000,- met als omschrijving “overboeking tegoed tbv oprichting [Y B.V.] ”,
b) in een bankverklaring van (eveneens) 1 juli 2005 heeft de Rabobank verklaard dat op de rekening van [Y B.V.] i.o. een creditsaldo staat van € 18.000,- en “dat vermeld saldo volgens mededeling van de mede-ondergetekende(n), oprichters(s) van genoemde vennootschap, is ontstaan ten titel van storting op de bij de bij de oprichting van genoemde vennootschap te plaatsen aandelen”,
c) op 5 juli 2005 is een bedrag van € 18.000,- van de rekening van [Y B.V.] overgeboekt naar [Z Installatiebedrijf B.V.] onder de vermelding “overboeking tegoed”.
1. Partij 1[hof: de BV]
verklaart van partij 2[hof: de BV i.o.]
voor onbepaalde tijd in leen te hebben ontvangen ƒ 35.000, zegge vijfendertigduizend gulden zijnde het volledige aandelenkapitaal van partij 2.
De omstandigheid dat het gestorte bedrag door de vennootschap in oprichting op de in het arrest van het hof vermelde voorwaarden is uitgeleend aan Jacobs BV en dat als resultaat daarvan de vennootschap ten tijde van de oprichting slechts een naar het oordeel van het Hof niet opeisbare vordering op Jacobs BV met een kredietfaciliteit had, is daarvoor[hof: voor het oordeel dat niet is voldaan aan de volstortingsverlichting]
— ook in de evenvermelde situatie — evenmin redengevend. Onduidelijk is immers zonder nadere motivering waarom deze wijze van gebruik van haar vermogen door de vennootschap in oprichting leidt tot de conclusie dat geen volstorting van de aandelen heeft plaatsgevonden. “
- welke (zakelijk) voorwaarden golden voor die rekening,
- kon [Y B.V.] het saldo op de rekening op elk moment en volledig opvragen? Zo ja, waaruit blijkt dat en zo niet, welke voorwaarden golden voor het opvragen van het saldo door [Y B.V.] ,
- indien ten tijde van de oprichting € 18.000,- is geboekt op de rekening-courant verhouding ten laste van [Z Beheer B.V.] : wat is de reden voor het feit dat het bedrag van € 18.000,- is overgeboekt naar de rekening van [Z Installatiebedrijf B.V.] en is geboekt in de rekening-courantverhouding met [Z Beheer B.V.] ?
b.) [appellant] behoefde gelet op de bij de aankoop van de aandelen verschafte garantie aan de kopende vennootschap dat aan de volstortingsverplichting was voldaan, de aanwezigheid van een bankverklaring en de vermelding in de jaarstukken dat het eigen vermogen per datum oprichting € 18.000,- bedroeg er niet aan te twijfelen dat was voldaan aan de volstortingsverplichting,
b.) Aabo beschikt al over een titel tot verhaal op degene die feitelijk namens [Y B.V.] de overeenkomsten tot stand heeft gebracht ( [vader appellant] ).