Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
in conventievastgesteld dat er ten dienste van perceel [Perceel B] een recht van buurweg rust op het voorterrein van [Perceel C] , waarvan het tracé is getekend in een schets die aan het vonnis is gehecht.
[geïntimeerde] heeft blijkens zijn memorie van antwoord/grieven berust in het vonnis, voor zover daarbij het bestaan en het tracé van de buurweg zijn vastgesteld.
Een eveneens door [geïntimeerde] ingestelde tegenvordering om Montfoort te gebieden het gedeelte van de buurweg dat op [geïntimeerde] perceel ligt vrij te houden voor verkeer is in het eindvonnis afgewezen.
De proceskosten zijn bij het bestreden vonnis gecompenseerd.
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
voor zover nodig expliciet[zal]
bepalen dat Montfoort dan ook geen dwangsommen heeft verbeurd’.
Uit het gebruik van de woorden ‘dan ook’ moet echter opgemaakt worden dat de vordering uitsluitend ter beoordeling voorligt indien het door de rechtbank opgelegde verbod zal worden vernietigd.
[naam arrest](HR 15 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9400) dient de rechter daarbij doel en strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
Bovendien is er een nadere toelichting nodig om te kunnen begrijpen dat het bij dergelijke voorvallen gaat om iets dat Montfoort
laatgebeuren. Montfoort heeft met § 21, § 42, § 52 en § 58 van haar memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep aangevoerd dat zij bezoekers, van wie zij weet dat zij hun auto op het terrein van [geïntimeerde] parkeren, verzoekt om die auto te verwijderen, maar dat niet van haar mag worden verlangd om ‘de wacht te houden’. Hierop heeft [geïntimeerde] geen steekhoudende tegenargumenten ingebracht. Dat op de door [geïntimeerde] overgelegde foto’s steeds auto’s staan van bezoekers van Montfoort is daarom niet gebleken, en voor zover het wel om bezoekers gaat is niet gebleken dat het gaat om parkeren, laat staan dat Montfoort een en ander heeft
latengebeuren.
Bovendien kan Montfoort niet in alle gevallen voorkomen dat haar bezoekers op het terrein van [geïntimeerde] parkeren indien onvoldoende maatregelen zijn genomen om dit te voorkomen.Hieruit blijkt enerzijds dat Montfoort een mogelijkheid moet hebben gehad om het ongewenste verkeersgedrag van bezoekers te voorkomen, wil dat gedrag een overtreding van Montfoort kunnen opleveren. Anderzijds moet hieruit opgemaakt worden dat het van het al of niet treffen van maatregelen door Montfoort kan afhangen of zij het verbod heeft overtreden. Nu echter niet is gebleken dat bezoekers van Montfoort op het terrein van [geïntimeerde] hebben geparkeerd, of buiten de buurweg over dat terrein hebben gereden, hoeft niet te worden onderzocht of die bezoekers als gevolg van een gebrek aan voorzorgsmaatregelen van Montfoort met hun auto het terrein van [geïntimeerde] zijn opgereden. Het hof sluit zich tevens aan bij de overweging van de rechtbank dat ook de vraag of [geïntimeerde] zelf voldoende heeft gedaan om het door hem gewraakte verkeersgedrag van bezoekers van Montfoort te voorkomen, van belang is bij de vaststelling van de hoogte van de dwangsom. Daarvoor zijn immers alle omstandigheden van het geval van belang.