Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
derde grief(genaamd grief IV) in principaal hoger beroep aan dat het onbegrijpelijk is dat de rechtbank de ingangsdatum van de wijziging heeft bepaald op een voor de uitspraak gelegen datum (te weten: 7 maanden daarvoor) en de man stelt zich in zijn
eerste griefin incidenteel hoger beroep op het standpunt dat de gewijzigde onderhoudsverplichting dient in te gaan op 3 mei 2013, dan wel op de datum waarop de eerste brief aan de vrouw is verzonden zijdens de man.
eerste griefin incidenteel hoger beroep faalt.
derde grief(genaamd grief IV) in principaal hoger beroep faalt derhalve eveneens.
grieven 1 en 2van de vrouw zijn gericht tegen deze beslissing. In haar
eerste griefvoert de vrouw aan dat de omstandigheid dat de man een groot deel van zijn werkzaamheden in de eenmanszaak heeft ondergebracht, volgens haar niet ten laste van haar mag worden gebracht. De vrouw bestrijdt bovendien dat de man minder inkomsten zou genereren en dat dit niet voor herstel vatbaar is. Indien dit wel het geval zou zijn, meent de vrouw dat rekening gehouden dient te worden met het inkomen dat de man in de naaste toekomst kennelijk kan verwerven en - in de verhouding tot de onderhoudsgerechtigde - redelijkerwijs ook behoort te verwerven. De vrouw meent dat de brief van de Belastingdienst met daarin een artikel 12a loonbelasting verklaring niets zegt over de feitelijke situatie. Zij wijst erop dat de man, naast het vermeende bruto-inkomen van € 33.000,-, een bedrag van € 29.000,- aan dividend heeft opgenomen. Dit leidt volgens de vrouw - vooralsnog - tot een inkomen van € 62.000,-. De stukken van [C] B.V. ontbreken. Aangezien de man accountant is en zijn eigen cijfers opstelt, is er in de onderhavige zaak sprake van 'inequality of arms' en heeft de vrouw zelf een deskundige (de heer [E] ) ingeschakeld. Zij heeft het verslag/de analyse van de heer [E] overgelegd. Daaruit blijkt dat de man in 2014 € 42.000,- meer aan pensioenlasten heeft opgevoerd dan gebruikelijk zou zijn, dat de omzet in 2014 is toegenomen en blijkt op grond van het door de man in zijn begroting opgevoerde uurtarief dat het aantal gewerkte uren op 13 uren per week zou uitkomen terwijl 40 uren per week een gebruikelijke werkweek is.
grieven 1 en 2van de vrouw falen derhalve.
tweede griefin incidenteel hoger beroep op het standpunt heeft gesteld dat de vrouw niet behoeftig zou zijn omdat van haar verwacht mag worden dat zij inteert op haar vermogen om in haar behoefte te kunnen voorzien, gaat het hof hieraan voorbij. De vrouw zal, gelet op de bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud, reeds in hoge mate hebben ingeteerd op haar vermogen en dit ook in de toekomst nog dienen te doen. Daarbij komt dat de man in zijn incidenteel hoger beroep niet om verdere verlaging van de partneralimentatie heeft verzocht.