In deze zaak gaat het om een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, die in het verleden bij de moeder heeft gewoond. De ouders zijn sinds 2007 gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige, die in 2005 is geboren. De moeder is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar wegens doodslag en is sinds begin december 2016 gedetineerd. De vader heeft sinds 2011 nauwelijks contact gehad met de minderjarige, en er is een geschil ontstaan over de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank heeft eerder bepaald dat de moeder de vader vier keer per jaar op de hoogte moet stellen van belangrijke zaken omtrent de minderjarige, maar het verzoek van de vader om een zorgregeling is afgewezen. In hoger beroep verzoekt de vader om een zorgregeling waarbij hij om de twee weken omgang heeft met de minderjarige. Het hof heeft de grieven van de vader gezamenlijk beoordeeld en geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om op dit moment geen omgangsregeling vast te stellen. De minderjarige heeft aangegeven geen contact te willen met de vader, en het hof acht het niet in zijn belang om omgang te starten, gezien zijn traumatische ervaringen en de huidige situatie van de moeder. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.