ECLI:NL:GHARL:2017:3844

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
200.202.517/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen ouders van minderjarige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, die in het verleden bij de moeder heeft gewoond. De ouders zijn sinds 2007 gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige, die in 2005 is geboren. De moeder is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar wegens doodslag en is sinds begin december 2016 gedetineerd. De vader heeft sinds 2011 nauwelijks contact gehad met de minderjarige, en er is een geschil ontstaan over de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank heeft eerder bepaald dat de moeder de vader vier keer per jaar op de hoogte moet stellen van belangrijke zaken omtrent de minderjarige, maar het verzoek van de vader om een zorgregeling is afgewezen. In hoger beroep verzoekt de vader om een zorgregeling waarbij hij om de twee weken omgang heeft met de minderjarige. Het hof heeft de grieven van de vader gezamenlijk beoordeeld en geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om op dit moment geen omgangsregeling vast te stellen. De minderjarige heeft aangegeven geen contact te willen met de vader, en het hof acht het niet in zijn belang om omgang te starten, gezien zijn traumatische ervaringen en de huidige situatie van de moeder. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.202.517/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/396523 / FL RK 15-1521)
beschikking van 2 mei 2017
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam,
en
[verweerster] ,
thans verblijvende in een penitentiaire inrichting te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.G.B.M. Schönhage te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad respectievelijk Almere, van 5 oktober 2015 en 29 juli 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 28 oktober 2016;
- het verweerschrift;
- een brief van mr. Schönhage van 9 maart 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 april 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vader werd tevens bijgestaan door een tolk in de Hindoestaanse taal, de heer [C] die ten overstaan van het hof de eed heeft afgelegd. Ter zitting heeft mr. Aalmoes het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg d.d. 31 mei 2016 overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2005 (verder te noemen: [de minderjarige] ), over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
De moeder heeft uit een eerder huwelijk nog een dochter, [D] , geboren [in] 1977 (verder te noemen: de halfzus van [de minderjarige] ) en een zoon, [E] , geboren [in] 1981 (verder te noemen: de halfbroer van [de minderjarige] ).
3.3
De moeder is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2015 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar wegens doodslag of medeplegen van doodslag van de broer van de vader en oplichting. In hoger beroep is zij naar haar mededeling ter zitting veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar. De moeder zit op grond van deze veroordeling sinds begin december 2016 (opnieuw) gedetineerd.
3.4
Sinds het uiteengaan van partijen in november 2010 tot juni 2015 verbleef [de minderjarige] bij de moeder. Sindsdien verblijft hij bij zijn halfzus en haar partner en hun drie minderjarige kinderen. De moeder verbleef daar in de periodes dat zij geschorst was uit haar voorlopige hechtenis ook meestal.
3.5
De vader zag [de minderjarige] van 2011 tot 2015 ongeveer twee keer per jaar. Sinds begin 2015 heeft er geen omgang meer plaatsgevonden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] .
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bepaald dat de moeder gehouden is de vader vier keer per jaar (zulks op 2 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober van ieder jaar) op de hoogte te stellen van de schoolresultaten, de (sport)clubs en andere buitenschoolse activiteiten van [de minderjarige] en van gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon van [de minderjarige] en de vader een foto te sturen, zowel een pasfoto als een foto waar [de minderjarige] helemaal op staat afgebeeld.
De rechtbank heeft het verzoek van de vader om (primair) de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen en (subsidiair) om een zorgregeling vast te stellen van één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot maandag naar school alsmede de vakanties, afgewezen.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 juli 2016. Deze grieven zien op de zorgregeling. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen - zo leest het hof - voor zover daarbij zijn verzoek tot vaststelling van een zorgregeling is afgewezen en opnieuw rechtdoende, zo heeft de vader ter zitting nader toegelicht:
- primair: een zorgregeling vast te stellen waarbij door middel van (begeleide) contactmomenten wordt toegewerkt naar eens in de twee weken gedurende een weekend omgang tussen de vader en [de minderjarige] ;
- subsidiair: een nader onderzoek door de raad te gelasten, waarbij rekening wordt gehouden met de nieuwe omstandigheid dat de moeder in hoger beroep is veroordeeld tot negen jaar gevangenisstraf en dus lange tijd gedetineerd zit.
4.3
Het hof zal de grieven gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben sinds 8 november 2007 samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
5.2
[de minderjarige] , thans 11 jaar, heeft in zijn jonge leven al veel meegemaakt. Er is reeds gedurende jaren sprake van een heftige strijd tussen de familie van de vader en de familie van de moeder. [de minderjarige] heeft hiervan het nodige meegekregen en de met de strijd gepaard gaande spanningen gevoeld. Eind 2007 is er sprake geweest van een geweldsincident tussen de moeder en twee tantes (vz), waarvan [de minderjarige] getuige is geweest. In juni 2011 is de broer van de vader omgebracht door een misdrijf en in augustus 2011 is de moeder aangehouden op grond van verdenking van dit misdrijf. Sindsdien heeft de moeder verschillende keren gedetineerd gezeten voor dit misdrijf. Sinds de veroordeling in hoger beroep eind 2016 is zij opnieuw gedetineerd.
De voortdurende angst en onzekerheid over de mogelijke veroordeling en detentie van de moeder heeft de afgelopen jaren veel impact op [de minderjarige] gehad en is een traumatische ervaring voor hem. Het feit dat de moeder nu voor langere tijd gedetineerd zal zijn, heeft vanzelfsprekend ook grote invloed op [de minderjarige] en zal ook de komende tijd nog het nodige vragen van [de minderjarige] . De moeder probeert tijdens haar detentie zoveel mogelijk betrokken te blijven bij [de minderjarige] . Zij heeft ter zitting verklaard dat zij dagelijks meerdere keren belt met [de minderjarige] en dat hij ten minste één keer per week bij haar op bezoek komt in de penitentiaire inrichting.
5.3
De ouders zijn eind 2010, [de minderjarige] was toen net vijf jaar oud, definitief uit elkaar gegaan. Sindsdien, inmiddels dus ruim zes jaar, heeft [de minderjarige] niet tot nauwelijks omgang en/of contact gehad met de vader.
5.4
De raad concludeert in zijn rapport van 30 maart 2016, en het hof sluit zich hierbij aan, dat een vaststelling van een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Uit het raadsonderzoek is naar voren gekomen dat [de minderjarige] zijn vader nauwelijks kent en dat de herinneringen die hij aan zijn vader heeft, veelal niet positief zijn. [de minderjarige] heeft het gevoel dat zijn vader niet in hem geïnteresseerd is en weinig aandacht voor hem heeft gehad. [de minderjarige] is teleurgesteld in zijn vader en heeft weinig behoefte om hem te leren kennen. [de minderjarige] is niet toe aan persoonlijk contact met zijn vader. [de minderjarige] kan volgens de raad goed aangegeven wat hij wil en voor zichzelf opkomen. Tijdens het raadsonderzoek heeft hij duidelijk aangegeven dat hij op dit moment geen contact wil met de vader, ook niet in de vorm van een begeleide omgangsregeling. Hij is hierin heel consistent. De raad verwacht dat [de minderjarige] zelf zal kunnen aangegeven wanneer hij het contact met de vader wil herstellen.
Volgens de raad is gebleken dat de familie (mz) goed voor [de minderjarige] zorgt en emotioneel beschikbaar is voor hem. [de minderjarige] is veilig gehecht in het gezin van zijn halfzus. De moeder en de halfzus zijn goed in staat om het gesprek met [de minderjarige] aan te gaan over zijn vader en zijn bereid om het contact met de vader te ondersteunen, wanneer [de minderjarige] aangeeft dat hij contact met de vader zou willen.
5.5
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat [de minderjarige] op dit moment te weinig ruimte heeft om omgangsmomenten met de vader te starten. [de minderjarige] heeft gelet op alles wat hij heeft meegemaakt thans behoefte aan rust en duidelijkheid, dit te meer nu hij vanaf het nieuwe schooljaar naar de middelbare school zal gaan, hetgeen opnieuw een nieuwe situatie voor hem betekent. Gelet op het feit dat [de minderjarige] de vader nauwelijks kent doordat hij sinds 2011 praktisch geen contact heeft gehad met hem en mede gelet op zijn traumatische ervaringen rondom zijn moeder, acht het hof het niet in zijn belang om op dit moment te starten met (begeleide) omgang met de vader.
5.6
Hett hof zal het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling daarom afwijzen. Het hof zal ook geen (aanvullend) raadsonderzoek gelasten. Het hof acht een dergelijk onderzoek onnodig en de onzekerheid die daardoor opnieuw zal ontstaan voor [de minderjarige] , te belastend voor hem. Het rapport van de raad is net een jaar oud en er hebben zich sindsdien geen bijzondere ontwikkelingen voorgedaan. De omstandigheid dat de moeder inmiddels in hoger beroep is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar is onvoldoende grond voor een andere conclusie nu de duur van de detentie van de moeder niet redengevend is voor het oordeel van het hof. Het hof wenst de vader nog mee te geven dat hij door het regelmatig sturen van een kaartje aan [de minderjarige] zijn interesse in hem kan tonen, zodat er in de toekomst wellicht meer ruimte bij [de minderjarige] zal ontstaan om zijn vader te (willen) leren kennen. Voor zover de vader heeft aangevoerd dat hij dit heeft gedaan, maar dat de familie (mz) verhindert dat [de minderjarige] de kaartjes leest, wijst het hof - wat hier ook van zij - de moeder (en haar familie) erop dat zij de plicht hebben de banden van [de minderjarige] met de vader te bevorderen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 29 juli 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen. G.M. van der Meer en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 2 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.