In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op de executie van dwangsommen en het onderhoud van een pad tussen buren. De appellanten, die in eerste aanleg als eisers optraden, hebben in een eerder vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel op 7 maart 2016 de verplichting gekregen om onderhoud te plegen aan een pad dat toegang biedt tot de woning van de geïntimeerde. De voorzieningenrechter had bepaald dat de appellanten binnen drie weken na betekening van het vonnis het pad moesten onderhouden, met een dwangsom van € 100,00 per dag voor elke dag dat zij in gebreke bleven, tot een maximum van € 20.000,00.
De geïntimeerde heeft na het verstrijken van de termijn van 8 april 2016 dwangsommen geëist, omdat de appellanten niet aan hun verplichtingen hadden voldaan. De appellanten hebben hiertegen in hoger beroep geprocedeerd, waarbij zij de vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter hebben gevorderd. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten in de periode tot 8 april 2016 niet volledig aan hun verplichtingen hebben voldaan, maar dat zij wel binnen een redelijke termijn na de klacht van de geïntimeerde actie hebben ondernomen om het pad te onderhouden.
Het hof heeft geoordeeld dat de dwangsommen voor een periode van 8 dagen zijn verbeurd, wat resulteert in een totaalbedrag van € 800,00. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de verdere executie van het vonnis in kort geding van 7 maart 2016 verboden. Tevens is de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van een dwangsom aan de appellanten voor elke dag dat zij na betekening van het arrest niet voldoen aan het verbod. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de omstandigheden van de zaak.