ECLI:NL:GHARL:2017:3712

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
2 mei 2017
Zaaknummer
200.209.055
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in hoger beroep en inschrijving in rechtsmiddelenregister bij levering van registergoed

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om de ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. Het hof behandelt twee zaken, met zaaknummers 200.209.055 en 200.209.312, die samenhangen. De rechtbank had in haar vonnis van 2 november 2016 bepaald dat een strook grond en een recreatieperceel aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerden 2 en 3] werden toegedeeld, met de verplichting om [appellante] te vergoeden voor haar aandeel. [Appellante] was in hoger beroep gekomen omdat zij meende dat de rechtbank niet correct had geoordeeld over de inschrijving van de appeldagvaarding in het rechtsmiddelenregister. De tegenpartij stelde dat [appellante] niet-ontvankelijk was omdat zij de appeldagvaarding niet tijdig had ingeschreven, zoals vereist door artikel 3:301 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof oordeelt dat de rechtbank in haar vonnis niet in de plaats van een tot levering van een registergoed bestemde akte heeft geoordeeld, maar enkel in de plaats van noodzakelijke rechtshandelingen. Hierdoor kan [appellante] in haar vorderingen in hoger beroep worden ontvangen. Het hof voegt de zaken samen en verwijst deze naar de rol voor memorie van grieven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummers gerechtshof 200.209.055 en 200.209.312
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 366036 en 395816)
arrest van 2 mei 2017
in de zaak met zaaknummer 200.209.055 van
[appellante],
wonende te [plaatsnaam] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. R.V.C.F. Dingemans,
tegen:
[geïntimeerde 1],
wonende te [plaatsnaam] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
hierna: [geïntimeerde 1] ,
advocaat: mr. D.H.J. Hooreman,
en in de zaak met zaaknummer 200.209.312 van
[appellante],
wonende te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. R.V.C.F. Dingemans,
tegen:
[geïntimeerde 2],
wonende te [plaatsnaam] , en
[geïntimeerde 3],
wonende te [plaatsnaam] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna: [geïntimeerden 2 en 3] ,
advocaat: mr. D.H.J. Hooreman.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 28 mei 2014 en 2 november 2016 die de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.209.055:
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 26 januari 2017,
- het anticipatie-exploot van 6 februari 2017,
- een akte van [appellante] ,
- een akte van [geïntimeerde 1] ,
- een akte van [appellante] .
In de zaak met zaaknummer 200.209.312:
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 26 januari 2017,
- het anticipatie-exploot van 6 februari 2017,
- een akte van [appellante] ,
- een akte van [geïntimeerden 2 en 3] ,
- een akte van [appellante] .
In beide zaken:
2.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald (op het griffiedossier).

3.De motivering van de beslissing

3.1
Bij vonnis van 2 november 2016 heeft de rechtbank (kort gezegd):
- een strook grond (aan [adres] , verder: de strook) en een recreatieperceel (in de [adres] , verder: het recreatieperceel) toegedeeld aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerden 2 en 3] onder de bepaling dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerden 2 en 3] de helft van de (door een makelaar/taxateur bindend vast te stellen) waarde van de strook en van het recreatieperceel aan [appellante] dienen te vergoeden en onder de vaststelling van een meerwaardeclausule waarbij [geïntimeerde 1] en [geïntimeerden 2 en 3] een eventuele meerwaarde van de strook ten gevolge van een wijzing van de daarop rustende bestemming dienen te delen met [appellante] (r.o. 6.1);
- [appellante] veroordeeld tot medewerking aan de levering van haar aandeel in de strook en in het recreatieperceel aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerden 2 en 3] binnen vier weken na de door de makelaar verrichte taxatie van de percelen en bepaald dat het vonnis in de plaats zal treden van de door [appellante] noodzakelijk te verrichten rechtshandelingen voor de levering van het genoemde aandeel indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  • de notaris die met het transport is belast heeft partijen uitgenodigd de transportakte op zijn kantoor te ondertekenen dan wel een volmacht daartoe verstrekt, een tijdstip daartoe bepaald en partijen ten minste een week voor dit tijdstip een ontwerp van de akte en een afrekening toegezonden en
  • [appellante] heeft niet uiterlijk op het door de notaris bepaalde tijdstip meegewerkt aan de ondertekening van de transportakte of de volmacht (r.o. 6.2);
- het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.2
[appellante] is bij dagvaarding van 26 januari 2017 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 2 november 2016. Op de roldatum 28 februari 2017 heeft [appellante] een akte van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht in het geding gebracht. In deze akte verklaart de griffier van de rechtbank dat 22 februari 2017 in het daartoe bestemde register als bedoeld in artikel 433 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aantekening is gemaakt dat tegen het bestreden vonnis hoger beroep is ingesteld.
3.3
Ter beoordeling ligt voor de vraag of [appellante] in haar vorderingen in hoger beroep kan worden ontvangen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerden 2 en 3] stellen dat [appellante] niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat zij heeft nagelaten de appeldagvaarding tijdig – binnen de wettelijke termijn van acht dagen na het instellen van hoger beroep – in te schrijven in het rechtsmiddelenregister zoals bepaald in artikel 3:301 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Zij voeren daartoe aan dat, alhoewel de rechtbank in het bestreden vonnis niet (letterlijk) heeft bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte, de rechtbank in het dictum wel heeft beoogd een hiermee gelijk te stellen veroordeling/bepaling uit te spreken door te bepalen dat het vonnis van de rechtbank in de plaats treedt van de door [appellante] noodzakelijk te verrichten rechtshandelingen voor levering van haar aandeel in de gemeenschap tussen partijen aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerden 2 en 3] indien [appellante] weigert mee te werken aan de levering.
3.4
Volgens [appellante] heeft de rechtbank in het bestreden vonnis, gezien de bewoordingen in het dictum onder 6.2, uitdrukkelijk beoogd toepassing te geven aan artikel 3:300 lid 1 BW. De rechtbank bepaalt immers dat het vonnis in de plaats zal treden van door [appellante] noodzakelijk te verrichten rechtshandelingen en dus niet in de plaats van een op te maken akte. Artikel 3:301 BW ziet enkel op een uitspraak die in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte. Nu het bestreden vonnis van de rechtbank niet spreekt van een akte maar van door [appellante] te verrichten rechtshandelingen kan haar de in artikel 3:301 lid 2 genoemde termijn van acht dagen dan ook niet worden tegengeworpen en is zij ontvankelijk in haar vorderingen in hoger beroep, aldus [appellante] .
3.5
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt. Artikel 3:301 lid 2 BW schrijft voor dat, op straffe van niet-ontvankelijkheid, verzet, hoger beroep en cassatie tegen een uitspraak als bedoeld in het eerste lid van die bepaling, worden ingeschreven in het in art. 433 Rv bedoelde register. De in lid 1 vermelde uitspraken zijn die, waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treden van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte. Volgens vaste rechtspraak strekt artikel 3:301 lid 2 BW ertoe de betrouwbaarheid van de openbare registers zoveel mogelijk te waarborgen met het oog op de rechtszekerheid die ten aanzien van de verkrijging van registergoederen is vereist; het strekt niet ter bescherming van het belang van de wederpartij van degene die het rechtsmiddel heeft ingesteld.
In het licht van deze beperkte strekking van artikel 3:301 lid 2 BW leidt de niet tijdige inschrijving van het rechtsmiddel in de registers slechts tot niet-ontvankelijkheid voor zover wordt opgekomen tegen oordelen die betrekking hebben op dat gedeelte van de bestreden uitspraak dat blijkens het dictum in de plaats treedt van de tot levering bestemde akte en daarmee onlosmakelijk verbonden oordelen. Nu in art. 3:301 BW op een verzuim van inschrijving de zware sanctie van niet-ontvankelijkheid wordt gesteld, bestaat onvoldoende aanleiding om die bepaling, die een beperkte strekking heeft, uit te breiden tot een geval dat door de wettekst niet wordt bestreken (vgl. HR 19 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP4743, HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2531 en HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1468). In het onderhavige geval treedt het bestreden vonnis, gezien ook rechtsoverweging 5.8 van dat vonnis, niet in de plaats van een (tot levering van de onroerende zaak bestemde) akte maar alleen in de plaats van de door [appellante] noodzakelijk te verrichten rechtshandelingen. Hieruit volgt dat [appellante] kan worden ontvangen in haar vorderingen in hoger beroep.
3.6
Het hof ziet aanleiding ambtshalve over te gaan tot rolvoeging van de onderhavige zaken. Dit betekent dat op de rol zal worden aangetekend dat beide zaken samenhangen en dat beide zaken telkens op dezelfde roldatum dienen, zodat zij voor het wijzen van arrest in één hand komen.
3.7
Het hof zal beide zaken naar de rol verwijzen voor memorie van grieven. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
voegt de zaken met zaaknummers 200.209.055 en 200.209.312;
verwijst beide zaken naar de roldatum 13 juni 2017 voor memorie van grieven;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, F.J.P. Lock en A.E.B. ter Heide en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2017.