In deze zaak gaat het om de beëindiging van een pachtovereenkomst tussen de besloten vennootschap B.V. Landgoed De Princepeel en een melkveehouderij. De Princepeel, die een landbouwbedrijf exploiteert met 440 ha akkerbouwgrond, heeft een verzoek ingediend om een perceel van 1,7 ha dat verpacht is aan de geïntimeerde, te beëindigen. De Princepeel stelt dat zij het perceel dringend nodig heeft voor eigen gebruik om haar bedrijfsresultaten te verbeteren. Het hof heeft echter geoordeeld dat De Princepeel niet voldoende heeft aangetoond dat het perceel daadwerkelijk dringend nodig is. De overgelegde boekhoudstukken tonen aan dat De Princepeel sinds 2012 aanzienlijke winsten maakt, wat de noodzaak voor het gebruik van het perceel in twijfel trekt.
Daarnaast heeft het hof een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van De Princepeel en die van de geïntimeerde. Het hof overweegt dat melkveehouders, zoals de geïntimeerde, groot belang hebben bij het behoud van de grond die zij gebruiken, omdat dit directe gevolgen heeft voor hun veestapel en daarmee samenhangende rechten. De beëindiging van de pachtovereenkomst zou voor de geïntimeerde leiden tot een inkrimping van haar veestapel en andere negatieve gevolgen voor haar bedrijf. Het hof concludeert dat de belangen van De Princepeel ondergeschikt zijn aan die van de geïntimeerde, en bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer, die de vorderingen van De Princepeel in eerste aanleg had afgewezen.