ECLI:NL:GHARL:2017:3703

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
2 mei 2017
Zaaknummer
200.181.329
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van pachtovereenkomst en belangenafweging in agrarische context

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een pachtovereenkomst tussen de besloten vennootschap B.V. Landgoed De Princepeel en een melkveehouderij. De Princepeel, die een landbouwbedrijf exploiteert met 440 ha akkerbouwgrond, heeft een verzoek ingediend om een perceel van 1,7 ha dat verpacht is aan de geïntimeerde, te beëindigen. De Princepeel stelt dat zij het perceel dringend nodig heeft voor eigen gebruik om haar bedrijfsresultaten te verbeteren. Het hof heeft echter geoordeeld dat De Princepeel niet voldoende heeft aangetoond dat het perceel daadwerkelijk dringend nodig is. De overgelegde boekhoudstukken tonen aan dat De Princepeel sinds 2012 aanzienlijke winsten maakt, wat de noodzaak voor het gebruik van het perceel in twijfel trekt.

Daarnaast heeft het hof een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van De Princepeel en die van de geïntimeerde. Het hof overweegt dat melkveehouders, zoals de geïntimeerde, groot belang hebben bij het behoud van de grond die zij gebruiken, omdat dit directe gevolgen heeft voor hun veestapel en daarmee samenhangende rechten. De beëindiging van de pachtovereenkomst zou voor de geïntimeerde leiden tot een inkrimping van haar veestapel en andere negatieve gevolgen voor haar bedrijf. Het hof concludeert dat de belangen van De Princepeel ondergeschikt zijn aan die van de geïntimeerde, en bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer, die de vorderingen van De Princepeel in eerste aanleg had afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.181.329
(zaaknummer rechtbank Oost-Brabant 3478862)
arrest van 2 mei 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. Landgoed De Princepeel,
gevestigd te [woonplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: De Princepeel,
advocaat: mr. M.M.C. van de Ven,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.M.M. Menu.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 27 september 2016 hier over. Bij dat arrest is een comparitie van partijen bepaald, die heeft plaatsgevonden op 4 april 2017. Hierbij is akte verleend van de stukken die bij berichten van 20 maart 2017 namens De Princepeel en op 22 maart 2017 namens [geïntimeerde] zijn ingebracht. Aan het slot van de comparitie heeft het hof arrest bepaald.
1.2
De Princepeel vordert in het hoger beroep - kort samengevat - het vonnis van
17 september 2015 te vernietigen, de pachtovereenkomst te beëindigen en [geïntimeerde] te veroordelen om het perceel te ontruimen met haar veroordeling in de kosten.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:
2.1
De Princepeel exploiteert een landbouwbedrijf. Naast een vleesvarkensbedrijf met ongeveer 5000 zeugen en 25.000 mestvarkens, exploiteert zij 440 ha akkerbouwgrond, al dan niet in samenwerking met anderen. Daarnaast verpacht zij ongeveer 65 ha in reguliere pacht. Ook exploiteert zij een biomassacentrale.
2.2
[geïntimeerde] heeft met haar echtgenoot een melkveehouderij in [woonplaats] met ongeveer 150 stuks vee. Zij heeft ruim 13 ha grond en bedrijfsgebouwen in eigendom en ongeveer 12 ha in gebruik op basis van andere gebruikstitels. Zij heeft met ingang van 15 april 1980 een perceel van De Princepeel kadastraal bekend gemeente [A] gedeeltelijk ter grootte van 1,7 ha gepacht. De pachtovereenkomst is op 16 mei 1980 door de Grondkamer goedgekeurd.
2.3
Bij brief van 31 december 2013 heeft De Princepeel aangekondigd de pachtovereenkomst te willen beëindigen. [geïntimeerde] heeft daartegen geprotesteerd bij brief van 17 januari 2014. Vervolgens heeft De Princepeel de pachtovereenkomst bij exploot van 27 mei 2014 tegen 15 april 2016 opgezegd op de gronden dat zij het gepachte duurzaam in gebruik wil nemen en het daartoe dringend nodig heeft en dat een redelijke afweging van haar belangen bij beëindiging van de pachtovereenkomst tegen die van [geïntimeerde] bij verlenging van de pachtovereenkomst in haar voordeel uitvalt. [geïntimeerde] heeft zich bij brief van 25 juni 2014 tegen de opzegging verzet.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
De Princepeel heeft in eerste aanleg gevorderd de pachtovereenkomst te beëindigen en [geïntimeerde] te veroordelen om het gepachte te ontruimen met haar veroordeling in de proceskosten.
3.2
De pachtkamer heeft bij vonnis van 17 september 2015 de vorderingen afgewezen.

4.Debeoordelingvandegrievenendevordering

4.1
Bij de beoordeling van de grieven 1 en 2 heeft De Princepeel geen belang. Voor zover al geoordeeld moet worden dat de pachtkamer in eerste aanleg ten onrechte haar akte uitlating producties heeft geweigerd omdat de pachtkamer deze heeft aangemerkt als een verkapte repliek, heeft De Princepeel die akte in hoger beroep als productie overgelegd waardoor deze deel uitmaakt van het procesdossier. Ook de late toezending van het proces-verbaal door de griffie van de rechtbank raakt geen (processueel) belang van de Princepeel. Niet alleen is het proces-verbaal in hoger beroep overgelegd, maar ook geldt dat de rechter bij zijn oordeel mede acht mag slaan op hetgeen ter zitting is besproken en waargenomen, ongeacht of dat in een proces-verbaal is geverbaliseerd en aan partijen is verstrekt voorafgaand aan het wijzen van het vonnis.
4.2
De Princepeel beroept zich voor haar beëindigingsvordering op de gronden als bedoeld in artikel 7:370 lid 1 onder b en c BW. De Princepeel heeft ten aanzien van haar stelling dat zij het verpachte perceel duurzaam in gebruik wil nemen en dit perceel daartoe dringend nodig heeft het volgende aangevoerd. Met het oog op de toekomst van het bedrijf, waarin de kinderen van de huidige directeur-grootaandeelhouder werkzaam zijn, wil De Princepeel de verpachte gronden ontpachten. In het verleden heeft De Princepeel verlies geleden en indien De Princepeel alle gronden zelf in gebruik kan nemen kunnen die verliezen worden weggewerkt. Bedrijfseconomische belangen maken dat het dienstig is dat De Princepeel over de verpachte gronden beschikt. Alle pachtovereenkomsten met de pachters zijn opgezegd; het gaat thans nog om ongeveer 63 ha die verpacht zijn. De meeste pachters verzetten zich. Onderhavige procedure dient als proefprocedure.
4.3
Het hof oordeelt deze aangevoerde stellingen niet genoegzaam voor het oordeel dat De Princepeel het verpachte dringend nodig heeft voor eigen gebruik. Dat en waarom onderhavig perceel van 1,7 ha dringend nodig is om bedrijfsresultaten te verbeteren is niet toegelicht. Bovendien blijkt uit de door De Princepeel overgelegde boekhoudstukken dat zij vanaf 2012 meer dan aanzienlijke winsten na belastingen maakt. Ook in dat licht is niet begrijpelijk toegelicht dat De Princepeel onderhavig perceel dringend nodig heeft. De omstandigheid dat De Princepeel voorstaat dat het hof onderhavige procedure ziet als onderdeel van de wens van De Princepeel alle verpachte gronden te ontpachten, maakt voorgaand oordeel niet anders.
4.4
Ten aanzien van de belangenafweging (de c-grond) heeft De Princepeel dezelfde feiten en omstandigheden aan haar betoog ten gronde gelegd alsmede de omstandigheden dat in haar bedrijf 30 werknemers werkzaam zijn en dat het perceel te midden van haar andere percelen ligt. Verder voert zij aan dat [geïntimeerde] een marginaal melkveehouderijbedrijf heeft en de inkomsten uit het bedrijf niet nodig heeft, althans ter beschikking stelt aan haar kinderen die een eigen werkkring hebben en inkomsten. Ook de toekomstige kansen van het bedrijf van [geïntimeerde] schat De Princepeel somber in.
4.5
[geïntimeerde] heeft met haar echtgenoot een relatief klein, maar gelet op de boekhoudstukken voldoende renderend melkveehouderijbedrijf. Haar beide kinderen willen graag opvolgen en hebben daartoe hogere en wetenschappelijke opleidingen gevolgd. Sedert 2013 maken de kinderen deel uit van de maatschap. Inmiddels hebben zij verzocht om medepachters te worden. Ter zitting heeft de echtgenoot van [geïntimeerde] verklaard dat onlangs het huisperceel is uitgebreid met een hectare eigendomsgrond waardoor weidegang plaats kan gaan vinden. [geïntimeerde] beschikt voorts sedert 27 februari 2014 over een vergunning voor de bouw van een stal met ruimte voor 198 koeien waarvoor zij de financiering rond heeft. In verband met de wetgeving rondom fosfaatrechten en in afwachting van de goedkeuring door de provincie, is zij nog niet overgegaan tot de bouw van die stal.
4.6
Het is een feit van algemene bekendheid in de agrarische praktijk dat melkveehouders vanwege de eis van grondgebondenheid thans groot belang hebben bij behoud van de grond die zij gebruiken; afname van het areaal heeft directe gevolgen voor de omvang van de veestapel en daarmee verband houdende rechten. De beëindiging van de pachtovereenkomst zal voor [geïntimeerde] een inkrimping van de veestapel meebrengen, minder mestplaatsingsruimte en minder eigen ruwvoer alsmede (nog) minder zicht op uitbreiding van het bedrijf. In dit licht is het belang van De Princepeel ondergeschikt, nog daargelaten dat De Princepeel onvoldoende concreet heeft toegelicht dat haar bedrijfsresultaten dan wel de werkgelegenheid in haar bedrijf onder druk (zijn komen te) staan vanwege de verpachting aan [geïntimeerde] (en de andere pachters). Daarmee strandt ook de tweede grondslag van de beëindigingsvordering.
Slotsom
4.7
Het hoger beroep faalt, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof De Princepeel in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 311 voor griffierecht en op € 1.788 voor salaris advocaat (2 punten x tarief II). Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer te ‘s-Hertogenbosch (rechtbank Oost-Brabant) van 17 september 2015;
veroordeelt De Princepeel in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 311 voor griffierecht en op € 1.788 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, L.M. Croes en H.L. Wattel en de deskundige leden mr. ing. H.J. Vinke en ir. H.K.C. Roelofsen, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2017.