ECLI:NL:GHARL:2017:3603

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
200.144.562/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling voor schilderwerkzaamheden; erkentenis; tegenbewijs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van € 8.696,80 aan Schildersbedrijf Sikkens B.V. voor schilderwerkzaamheden die in maart 2012 in de woning van zijn ex-partner zijn uitgevoerd. Het hof heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder de ondertekening van een opdrachtbevestiging door [appellant] en de daaropvolgende facturen die op zijn naam zijn gesteld.

Het hof heeft vastgesteld dat Sikkens voldoende bewijs heeft geleverd dat [appellant] de opdrachtgever was voor de werkzaamheden, ondanks zijn betwisting dat hij geen partij was bij de overeenkomst. Het hof oordeelt dat de ondertekening van de opdrachtbevestiging door [appellant] een gerechtelijke erkentenis vormt, die niet kan worden herroepen zonder overtuigend bewijs van dwaling of onvrijwilligheid.

De vordering van [appellant] om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de vorderingen van Sikkens af te wijzen, is afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van Sikkens. De beslissing is genomen op 25 april 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.144.562/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 2368372 CV EXPL 13-7367)
arrest van 25 april 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. B.E. Dijkstra, kantoorhoudend te Drachten,
tegen
Schildersbedrijf Sikkens B.V.,
gevestigd te Norg,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Sikkens,
advocaat: mr. V.S.A.W. Wegter, kantoorhoudend te Assen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 3 december 2013 dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.

2.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

2.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 januari 2017 hier over. Het hof heeft bij dat arrest een enkelvoudige comparitie van partijen bepaald, die heeft plaatsgevonden op 15 maart 2017. Het proces-verbaal van die comparitie van partijen bevindt zich bij de stukken. Partijen hebben vervolgens wederom arrest gevraagd op basis het comparitiedossier.
2.2
[appellant] vordert in hoger beroep - kort samengevat - het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 3 december 2013 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van Sikkens alsnog af te wijzen, met veroordeling van Sikkens in de kosten van beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwiste feiten.
3.2
Sikkens heeft in maart 2012 schilderwerkzaamheden verricht in de woning aan het adres [a-straat] 20 te [A] . Huurster en bewoonster van deze woning was toentertijd mevrouw [B] , de ex-partner van [appellant] .
3.3
Sikkens heeft voor deze werkzaamheden op 3 maart 2012 een opdrachtbevestiging gezonden aan [appellant] , aan diens woonadres, [b-straat] 60 in [A] . Deze opdrachtbevestiging is onder ‘Voor akkoord: [appellant] ’ voorzien van een handtekening. Namens Sikkens is de opdrachtbevestiging getekend door [C] .
3.4
Sikkens heeft een op 15 maart 2012 gedateerde brief aan [appellant] verzonden in verband met het verrichten van extra werkzaamheden in de woning aan de [a-straat] 20 in [A] en in verband met het leveren van materialen en het verrichten van enkele werkzaamheden in de woning van [appellant] , [b-straat] 60. [appellant] heeft deze brief niet voor akkoord ondertekend.
3.5
Sikkens heeft bij facturen van 10 maart 2012, 15 maart 2012 en 3 facturen van 26 maart 2012 de door haar verrichte werkzaamheden en geleverde materialen voor een totaalbedrag van € 8.696,80 in rekening gebracht. Deze facturen zijn op naam van [appellant] gesteld en zijn door hem ontvangen.
3.6
Sikkens heeft op 13 april 2012 en op 3 mei 2012 telefonisch contact met [appellant] gehad over het uitblijven van betaling van de facturen.
3.7
Sikkens heeft vervolgens [appellant] diverse malen schriftelijk aangemaand tot betaling. [appellant] heeft op één van die aanmaningen bij brief van 10 juli 2012 gereageerd en zich in die brief beklaagd over de kwaliteit van het uitgevoerde schilderwerk. Betaling door [appellant] is uitgebleven.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
Sikkens heeft in eerste aanleg kort gezegd gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van € 8.696,80, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van € 700,- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. [appellant] heeft tegen de vorderingen geen verweer gevoerd. De kantonrechter heeft bij vonnis van 3 december 2013 de vorderingen van Sikkens toegewezen.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
[appellant] heeft één grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd, waarmee hij het geschil in volle omvang aan het hof heeft voorgelegd. [appellant] stelt in de toelichting daarop primair dat hij geen partij is bij de overeenkomst van 3 maart 2012 met betrekking tot de werkzaamheden aan de [a-straat] 20, waarop Sikkens een groot deel van haar vorderingen baseert. Niet hij, maar [B] is opdrachtgever voor deze werkzaamheden in haar woning. [appellant] betwist ook dat hij opdracht heeft gegeven voor de door Sikkens in de brief van 15 maart 2012 genoemde (aanvullende) werkzaamheden. Subsidiair stelt [appellant] dat de werkzaamheden in de woning aan de [a-straat] 20 niet goed zijn uitgevoerd en dat bij de uitvoering daarvan schade is ontstaan. Er is niet netjes behangen, er zitten zwarte strepen in het verfwerk en in verschillende vertrekken zijn verfspatten op het laminaat en op het tapijt terechtgekomen.
5.2
Sikkens heeft ter onderbouwing van haar stelling dat [appellant] haar opdrachtgever is, gewezen op de ondertekende opdrachtbevestiging van 3 maart 2012, de op naam van [appellant] gestelde facturen en het telefonisch contact dat er met hem over het uitblijven van de betaling van die facturen is geweest en waarin [appellant] het bestaan van de opdracht niet heeft ontkend. Voorts heeft Sikkens erop gewezen dat [appellant] zich in zijn brief van 10 juli 2012 (productie 12 bij conclusie van eis) zonder voorbehoud heeft opgesteld als opdrachtgever voor de werkzaamheden aan de [a-straat] 20. Ter comparitie van partijen heeft Sikkens verder gesteld dat haar directeur, de heer [C] , naar aanleiding van een verzoek van [appellant] via internet om een offerte uit te brengen, op 29 februari 2012 een bezoek aan de woning aan de [a-straat] 20 heeft gebracht en samen met de heer [appellant] de woning heeft bekeken met het oog op de te verrichten werkzaamheden. Vervolgens is een offerte uitgebracht. Daarna heeft de heer [C] de opdrachtbevestiging van 3 maart 2012 opgesteld en deze op die dag meegenomen naar de woning. [appellant] heeft vervolgens die opdrachtbevestiging ondertekend. Mevrouw [B] was bij dit alles niet aanwezig.
5.3
Het geschil spitst zich in de eerste plaats toe op de vraag of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, en wie aan Sikkens opdracht heeft gegeven tot het verrichten van werkzaamheden in de woning van [B] aan de [a-straat] 20. Het hof stelt voorop dat, gelet op de betwisting daarvan door [appellant] , op Sikkens op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast rust van haar stelling dat [appellant] haar opdrachtgever is en partij is bij deze overeenkomst. Voor het antwoord op de vraag wie als partij bij die overeenkomst heeft te gelden, komt het aan op hetgeen partijen dienaangaande over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen, gelet op alle omstandigheden van het geval, hebben mogen afleiden.
5.4
Het hof stelt vast dat [appellant] bij memorie van grieven (punt 6) heeft erkend dat hij de
opdrachtbevestiging van 3 maart 2012 heeft ondertekend, en gesteld dat hij dat namens [B] heeft gedaan, omdat [B] niet bij de uitvoering van de werkzaamheden aanwezig kon zijn. Ter comparitie is, in strijd met die stelling, namens [appellant] , die op deze comparitie niet aanwezig was, gesteld dat hij de opdrachtbevestiging niet heeft ondertekend, maar die ter plekke heeft achtergelaten, zodat [B] die kon ondertekenen.
5.5
Het hof is van oordeel dat [appellant] bij memorie van grieven de stelling van Sikkens dat [appellant] de opdrachtbevestiging van genoemde overeenkomst heeft ondertekend ondubbelzinnig en zonder enig voorbehoud heeft erkend. De namens hem ter comparitie gegeven betwisting, wat daarvan ook zij, doet daaraan niet af. Daarmee is sprake van een gerechtelijke erkentenis in de zin van artikel 154 Rv., die slechts kan worden herroepen indien aannemelijk is dat zij door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd. Dienaangaande heeft [appellant] niets steekhoudends gesteld, zodat hij aan zijn erkentenis wordt gehouden.
5.6
Het hof gaat er derhalve vanuit dat [appellant] de opdrachtbevestiging van 3 maart 2012 heeft ondertekend. Aan die opdrachtbevestiging komt op grond van artikel 157 lid 2 Rv. dwingende bewijskracht toe, nu de door Sikkens opgestelde en door [appellant] voor akkoord getekende tekst als een verklaring van [appellant] omtrent de inhoud van de overeenkomst is te beschouwen en ten behoeve van Sikkens bestemd is om als bewijs te dienen van die inhoud.
5.7
Daarmee heeft Sikkens voorshands bewezen dat [appellant] - en niet [B] - opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden aan de woning aan de [a-straat] 20, die zijn genoemd in de opdrachtbevestiging van 3 maart 2012, te meer als daarbij wordt betrokken de tenaamstelling van de facturen op naam van [appellant] , waartegen hij nooit heeft geprotesteerd.
5.8
Met betrekking tot de vraag of [appellant] moet worden toegelaten tot tegenbewijs tegen het
voorshands geleverde bewijs dat aan de opdrachtbevestiging en de facturen kan worden ontleend, is het aan [appellant] om in het kader van zijn verweer voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat hij die opdracht niet heeft gegeven. Het hof is van oordeel dat [appellant] in die motiveringplicht is tekort geschoten. [appellant] heeft slechts aangevoerd – naast zijn hiervoor verworpen ontkenning van de ondertekening van de opdrachtbevestiging - dat de werkzaamheden in de woning van [B] werden verricht en dat zij bij de uitvoering van de werkzaamheden niet aanwezig kon zijn, maar die omstandigheden vormen een onvoldoende onderbouwing voor zijn verweer. Daargelaten dat die omstandigheden op zich een opdracht van [appellant] niet uitsluiten, heeft [appellant] er in het kader van dat verweer geen verklaring voor gegeven waarom de facturen dan ook niet op naam van [B] zijn gesteld, maar op zijn naam, terwijl hij in zijn brief van 10 juli 2012 ook niet namens [B] heeft gesproken. [appellant] heeft evenmin gesteld dat hij in de met Sikkens gevoerde telefoongesprekken over het uitblijven van betaling van de facturen heeft betwist opdrachtgever te zijn en evenmin dat hij Sikkens heeft gezegd dat deze zich tot [B] moest wenden. [appellant] heeft verder geen nadere beschrijving gegeven van de context van de totstandkoming van de overeenkomst, bijvoorbeeld door uiteen te zetten dat [B] Sikkens heeft benaderd en om een offerte heeft gevraagd, en hoe verder de contacten tussen Sikkens en [B] zijn verlopen. Een dergelijke uiteenzetting zou zijn stellingen hebben kunnen onderbouwen. Nu dat allemaal ontbreekt en een toereikende feitelijke onderbouwing van zijn verweer er dus niet is, zal [appellant] niet tot tegenbewijs worden toegelaten.
5.9
Uit het voorgaande volgt dat vaststaat dat Sikkens met [appellant] een overeenkomst heeft gesloten ter zake van de werkzaamheden en materialen betreffende de woning aan de [a-straat] 20.
5.1
Dat [appellant] ook de in de brief van 15 maart 2012 vermelde materialen heeft gekocht en dat in zijn opdracht door Sikkens de in die brief genoemde werkzaamheden zijn verricht, heeft hij eveneens onvoldoende gemotiveerd betwist. De enkele ontkenning bij memorie van grieven dat hij daartoe opdracht heeft gegeven, volstaat niet. Het staat vast - zo blijkt uit het voorgaande - dat hij voor de oorspronkelijke werkzaamheden opdracht heeft gegeven. [appellant] heeft niet aangevoerd dat de werkzaamheden in de woning van [B] en in zijn eigen woning, zoals genoemd in de brief van 15 maart 2012, niet zijn verricht en dat de in die brief genoemde materialen niet zijn geleverd. Het had in die omstandigheden op zijn weg gelegen er een verklaring voor te geven in wiens opdracht die (aanvullende) werkzaamheden dan wel zouden zijn verricht en wie de materialen voor hem zou hebben gekocht. Dat dit [B] is geweest, heeft hij niet gesteld, en ook ten aanzien van deze uitgevoerde werkzaamheden heeft [appellant] er geen verklaring voor gegeven dat de betreffende factuur op zijn naam staat en dat hij daar niet tegen heeft geprotesteerd. Ook het verweer van [appellant] ten aanzien van deze opdracht strandt derhalve.
5.11
[appellant] heeft subsidiair gesteld dat hij in verband met tekortkomingen van Sikkens in de nakoming van de overeenkomst niet gehouden is tot betaling. Dat standpunt is onjuist als [appellant] daarmee bedoelt dat hij zonder een beroep te doen op ontbinding van de overeenkomst van zijn betalingsverbintenis jegens Sikkens is bevrijd. [appellant] heeft zich in verband met de vorderingen van Sikkens ook beroepen op een opschortingsrecht, naar het hof begrijpt, totdat Sikkens bij wege van schadevergoeding beschadigingen heeft hersteld dan wel de overeenkomst alsnog deugdelijk is nagekomen.
5.12
Voor een beroep op opschorting is vereist dat blijkt van een opeisbare vordering, (waarvan de omvang niet precies hoeft vast te staan) en of, en in hoeverre, die vordering een beroep op opschorting rechtvaardigt. (HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4907).
5.13
Het hof is van oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft gesteld voor de opgevoerde tekortkomingen. Daargelaten dat [appellant] - voor zover de tegenvordering schadevergoeding betreft - tegenover de betwisting van Sikkens niet heeft onderbouwd dat Sikkens in verzuim is geraakt, heeft hij de stelling dat niet netjes is behangen, dat er zwarte strepen in het verfwerk zitten en dat sprake is van verfspatten op het laminaat en op het tapijt, niet voorzien van een nadere feitelijke omschrijving naar aard, omvang en schadelijke gevolgen, zodat niet kan worden beoordeeld of - en zo ja: in hoeverre - de prestatie van Sikkens is achtergebleven bij wat [appellant] op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Op de door [appellant] in het geding gebrachte foto’s is niets van de gestelde beschadigingen en gebreken te zien. [appellant] heeft zijn stellingen over beschadigingen en gebreken overigens ook niet voorzien van een daarop toegespitst bewijsaanbod, hetgeen wellicht zijn oorzaak vindt in de mededeling van zijn advocaat ter comparitie dat er naast de onduidelijke foto’s verder geen bewijs voorhanden is, omdat de woning aan de [a-straat] 20 inmiddels door anderen dan [B] wordt bewoond. [appellant] komt om deze redenen geen beroep op een opschortingsrecht toe.

6.Slotsom

6.1
De grief van [appellant] faalt in alle opzichten. Dat brengt mee dat het vonnis waarvan beroep bekrachtigd moet worden. Als de ook in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de proceskosten van Sikkens veroordelen. Het hof stelt die kosten vast op € 308,- aan verschotten en op € 768,- aan salaris voor de advocaat conform het liquidatietarief ( 2 punten in tarief I).
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van
3 december 2013;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Sikkens vastgesteld op € 308,- voor verschotten en op € 768,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Smit, mr. M.W. Zandbergen en mr. D.J. Keur en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
25 april 2017.