ECLI:NL:GHARL:2017:321

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
200.175.058/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding na ondeugdelijk uitgevoerde tegelwerkzaamheden in badkamer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] naar aanleiding van een geschil over de uitvoering van tegelwerkzaamheden in de badkamer van [geïntimeerde]. De rechtbank Noord-Nederland had eerder geoordeeld dat [appellant] tekortgeschoten was in zijn verplichtingen als aannemer, wat leidde tot schade aan de woning van [geïntimeerde]. In eerste aanleg had de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling van herstelkosten van € 4.822,34, maar [geïntimeerde] vorderde in hoger beroep een hoger bedrag van € 10.140,16, inclusief buitengerechtelijke kosten. Het hof heeft de feiten en de eerdere vonnissen in acht genomen en vastgesteld dat [appellant] geen deugdelijk werk heeft geleverd. Het hof oordeelde dat de vorderingen van [geïntimeerde] grotendeels gegrond waren en dat de schadevergoeding moest worden verhoogd. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd en [appellant] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kosten van het hoger beroep zijn ook aan [appellant] opgelegd, aangezien hij als grotendeels in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.175.058/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 2232390/13-9461)
arrest van 17 januari 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A.H. Lanting, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. R.H.G. Evers, kantoorhoudend te Leusden.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
15 oktober 2013, 21 januari 2014, 9 december 2014 en 12 mei 2015 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 4 augustus 2015,
- het tussenarrest van 15 september 2015,
- het proces-verbaal van de op 28 oktober 2015 gehouden comparitie na aanbrengen,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord, tevens incidenteel appel, tevens houdende vermeerdering van eis (met producties),
- de conclusie van antwoord in het incidenteel appel, tevens houdende akte verzet tegen de eisvermeerdering.
2.2
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellant] vordert in het (principaal) hoger beroep - kort samengevat - vernietiging van voornoemde vonnissen behoudens voor zover in reconventie gewezen (dat deel van het appel is "ingetrokken" in het petitum van de memorie van grieven) en afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] , zulks met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties en tot terugbetaling van de reeds door of namens [appellant] voldane proceskosten van de eerste instantie.
2.4
[geïntimeerde] vordert in het incidenteel hoger beroep - kort samengevat - vernietiging van het eindvonnis van 12 mei 2015 en veroordeling van [appellant] tot betaling van "€ 4.961,96 terzake van de waterschade, een bedrag van € 8.301,15 ter zake de hoofdsom en de buitengerechtelijke kosten", voormelde bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2013 tot aan de dag der voldoening, een en ander uitvoerbaar bij voorraad, en met veroordeling van [appellant] in de kosten van beide instanties.

3.De eisvermeerdering door [geïntimeerde]

3.1
heeft in het incidenteel appel haar eis vermeerderd, aldus dat deze thans is komen te luiden als hiervoor onder 2.4 is weergegeven. Het hof heeft in de "akte van verzet" van [appellant] tegen de eiswijziging als zodanig geen onderbouwde bezwaren aangetroffen. Het hof acht de eiswijziging niet strijdig met de eisen van een goede procesorde en zal recht doen op de gewijzigde eis van [geïntimeerde] .

4.Vaststaande feiten

4.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals weergegeven in rov. 1.1 tot en met 1.9 van het vonnis van 21 januari 2014, welke feiten tussen partijen (ook in hoger beroep) niet in geschil zijn. Aangevuld met wat overigens nog als onweersproken tussen partijen is komen vast te staan, gaat het om het volgende.
4.2
Bij e-mail van 15 december 2012 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] een offerte uitgebracht inzake het betegelen van de douchevloer en -wanden in de woning van [geïntimeerde] . In de offerte is onder meer opgenomen dat de kosten voor de werkzaamheden € 1.500,- exclusief btw bedragen en dat bij contante betaling een bedrag € 250,- in mindering
zal worden gebracht.
4.3
Op 16 december 2012 heeft [geïntimeerde] bij e-mail aan [appellant] laten weten dat zij de
offerte accepteert mits de materialen, behoudens de tegels en de afwerkstrippen, in de
aanneemsom zijn inbegrepen. [appellant] heeft dit laatste op dezelfde datum aan
[geïntimeerde] bevestigd.
4.4
[geïntimeerde] heeft zelf voor de aanschaf van de tegels en de afwerkstrippen zorggedragen.
4.5
De door [appellant] verrichtte werkzaamheden hebben geduurd van 24 tot en met 29
december 2012. Op 29 december 2012 heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 1.230,- aan [appellant] voldaan. De betaling is contant verricht.
4.6
[geïntimeerde] heeft op 3 januari 2013 per e-mailbericht haar beklag bij [appellant] gedaan over de wijze waarop de werkzaamheden zijn uitgevoerd. [appellant] heeft hierop gereageerd bij e-mail van 4 januari 2013. In zijn bericht heeft [appellant] tevens aanspraak gemaakt op
betaling van een bedrag van € 585,-.
4.7
In de periode gelegen tussen 4 januari en 18 februari 2013 hebben (de gemachtigden van) partijen nog diverse keren gecorrespondeerd over de geuite klachten en over de betaling
van het bedrag van € 585,-. Bij brief van 1 februari 2013 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] [appellant] gesommeerd binnen veertien dagen het aangebrachte tegelwerk zodanig aan te passen dat het voldoet aan de eis van goed en deugdelijk werk.
4.8
Op 18 februari 2013 heeft [appellant] de werkzaamheden in ogenschouw genomen. Tot een oplossing heeft dit niet geleid.
4.9
Bij schrijven van haar gemachtigde op 1 mei 2013 heeft [geïntimeerde] aanspraak gemaakt op kosten van herstel door een derde. Volgens offertes van Elting Stukadoors- en
Afbouwbedrijf B.V. en Smit Tegels B.V. belopen de herstelkosten een totaal bedrag van
€ 12.943,48.

5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

5.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg (in conventie) kort samengevat gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van € 12.943,48, vermeerderd met rente en kosten. Daartoe heeft zij gesteld dat [appellant] de tegelwerkzaamheden ondeugdelijk heeft uitgevoerd en dat hij op grond van deze tekortkoming tot genoemd bedrag aan herstelkosten bij wege van schadevergoeding aan haar dient te voldoen.
5.2
[appellant] heeft de vordering van [geïntimeerde] weersproken en in eerste aanleg (in reconventie) kort samengevat gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 585,-, zijnde het volgens hem niet betaalde deel van de overeengekomen aanneemsom, vermeerderd met rente en kosten.
5.3
De kantonrechter heeft bij vonnis van 21 januari 2014 een deskundigenbericht gelast. De deskundige heeft geconcludeerd dat [appellant] op een aantal punten de werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd. Daarnaast heeft de deskundige melding gemaakt van lekkageschade aan een wand en een vloer in de slaapkamer naast de badkamer en de vloer van de overloop. Bij vonnis van 9 december 2014 heeft de kantonrechter een comparitie bevolen in aanwezigheid van de deskundige. Bij eindvonnis van 12 mei 2015 heeft de kantonrechter in conventie [appellant] veroordeeld tot betaling van herstelkosten, die de kantonrechter heeft begroot op € 4.822,34 inclusief btw, vermeerderd met rente en kosten. Ter zake van de gevolgschade aan de laminaatvloeren heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vordering daarop geen betrekking heeft en dat het causaal verband met de tekortkomingen onduidelijk is. De vordering in reconventie heeft de kantonrechter afgewezen.

6.De beoordeling van de grieven en de vordering

In het principaal appel
6.1
Het hof stelt voorop dat [appellant] geen afzonderlijke grieven heeft aangevoerd tegen rechtsoverweging 2 van het eindvonnis van 12 mei 2015. In die rechtsoverweging heeft de kantonrechter zich geconformeerd aan de bevindingen en conclusies van de deskundige en die tot de zijne gemaakt. Op grond daarvan heeft de kantonrechter geconcludeerd dat [appellant] jegens [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten. Nu daar geen grief tegen is aangevoerd, zal ook het hof uitgaan van de bevindingen en conclusies van de deskundige, zodat vaststaat dat er door [appellant] geen vakkundig en deugdelijk werk is geleverd op de onderdelen die door de deskundige zijn beschreven.
6.2
[appellant] heeft in zijn grieven betoogd dat (niettemin) geen sprake is van een tekortkoming, omdat er zonder bemerkingen zou zijn opgeleverd (
grief I) en hij niet in gebreke is gesteld (
grief II). Daarom meent hij dat de kantonrechter niet aan de benoeming van een deskundige had mogen toekomen (
grief III) en hij de vorderingen van [geïntimeerde] ten onrechte heeft toegewezen (
grief IV).
Deze grieven zijn gericht tegen de vonnissen van 21 januari 2014 en 12 mei 2015. In het vonnis van 15 oktober 2013 slechts een comparitie na antwoord is bevolen. In het hoger beroep van dat vonnis kan [appellant] dan ook niet worden ontvangen (art. 131 Rv, laatste zin). Het beroep tegen het vonnis van 9 december 2014 zal bij gebrek aan grieven worden verworpen.
Het hof zal thans de grieven bespreken.
Ad grief I
6.3
Het (bevrijdend) verweer van [appellant] dat hij na afronding van de werkzaamheden op 29 december 2012 het werk ter oplevering heeft aangeboden, dat de thans gestelde gebreken toen al zichtbaar waren en dat [geïntimeerde] het werk zonder bemerkingen heeft aanvaard en hij aldus is ontslagen van aansprakelijkheid (artikel 7:758 lid 3 BW), is door [geïntimeerde] gemotiveerd betwist. Zij heeft ontkend dat op 29 december 2012 het werk ter oplevering werd aangeboden en zij heeft gesteld dat oplevering toen niet mogelijk was, omdat de tegelvloer nog niet was gedroogd en de badkamer niet kon worden betreden. Hiertegenover heeft [appellant] zijn stellingen onvoldoende onderbouwd. Ook heeft hij ten aanzien van deze stelling geen bewijsaanbod gedaan dat voldoet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen.
Het verweer van [appellant] dat "zijn verantwoordelijkheid is komen te vervallen" (dan wel dat [geïntimeerde] haar rechten heeft verwerkt, zoals gesteld in de toelichting op grief II) doordat [geïntimeerde] "het geleverde in gebruik heeft genomen" en door derden installatiewerkzaamheden heeft laten verrichten, volgt het hof niet. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking zijn onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld. Overigens heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat zij de badkamer in het begin niet gebruikte en daarna (na aanbrengen van wat installatiewerk) slechts minimaal.
Ten slotte wil het hof niet onvermeld laten dat uit prod. 20 bij de conclusie van antwoord in reconventie valt af te leiden dat de installatiewerkzaamheden eind januari 2013 zijn verricht, terwijl de klachten al voordien zij geuit.
Daarmee faalt de grief.
Ad grief II
6.4
Het verweer van [appellant] dat hij niet in gebreke is gesteld faalt omdat, wat er zij van de vraag of het verzuim van [appellant] al niet eerder is ingetreden (bijvoorbeeld door schuldeisersverzuim omdat [appellant] [geïntimeerde] hield aan een aanneemsom waarvan hij in hoger beroep erkent dat die niet juist was), het verzuim in ieder geval is ingetreden door de ingebrekestelling die op 1 februari 2013 is verzonden door de gemachtigde van [geïntimeerde] . Het hof begrijpt rov. 4.3 van het vonnis van 21 januari 2014 aldus dat de kantonrechter deze brief bedoelt, als hij overweegt dat [appellant] zowel door [geïntimeerde]
als haar gemachtigde[cursivering hof] in de gelegenheid is gesteld om tot herstel van de gebreken over te gaan. Het hof neemt dit oordeel over nu in de grief geen weerlegging hiervan valt aan te treffen. In genoemde brief van 1 februari 2013 (prod. 7 inleidende dagvaarding) werd [appellant] gesommeerd om binnen veertien dagen het tegelwerk "zodanig aan te passen dat het voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk". Voor zover [appellant] bedoelt te stellen dat dit te vaag is, gaat het hof daar niet in mee. Vaststaat (zie hiervoor onder 6.1) dat [appellant] geen deugdelijk en vakkundig werk heeft geleverd. Vaststaat ook dat daarover tijdig door [geïntimeerde] is geklaagd (zie onder andere haar e-mails van 3 en 10 januari 2013, prod. 2 en 5 inleidende dagvaarding). In die e-mails worden enkele van de later door de deskundige geconstateerde gebreken aan het werk al benoemd. [appellant] stelt te zware eisen aan een ingebrekestelling door een consument/leek, als hij bedoelt dat [geïntimeerde] in haar ingebrekestelling een volledige opsomming had moeten geven van alle onvolkomenheden aan het werk. Het lag op zijn weg als aannemer om na ontvangst van de geuite klachten en de sommatie de situatie ter plaatse op te nemen en al datgene te herstellen dat niet overeenkomstig de eisen van goed vakmanschap door hem was uitgevoerd. Hij is ook ter plaatse geweest maar heeft nagelaten herstelwerkzaamheden uit te voeren. Daarmee is hij in verzuim geraakt.
Ten slotte overweegt het hof dat voor eventuele gevolgschade (zie het incidenteel appel) geen verzuim is vereist, omdat correcte nakoming in zoverre blijvend onmogelijk is geworden (artikel 6:74 lid 2 BW).
Ook deze grief faalt.
Ad grieven III en IV
6.5
Deze grieven bouwen grotendeels voort op de grieven I en II. Aangezien deze grieven falen, falen ook de onderhavige grieven in zoverre.
Voor zover in grief IV nog wordt gesteld dat de kantonrechter ten onrechte de reconventionele vordering heeft afgewezen, neemt het hof aan dat sprake is van een verschrijving, nu in de toelichting staat dat geen grieven worden geformuleerd tegen de beslissing in reconventie en dat deel van het appel "wordt ingetrokken" in het petitum.
Het gestelde omtrent een "wanverhouding" tussen het toegewezen bedrag en de aanneemsom mist iedere onderbouwing. Het hof ziet geen grond voor matiging van de schadevergoeding.
Waar nog wordt betoogd dat de proceskostenveroordeling onterecht is omdat niet alles is toegewezen, faalt ook die klacht. [appellant] is terecht als grotendeels in het ongelijk gestelde partij aangemerkt.
In het incidenteel appel
6.6
Met
grief Iklaagt [geïntimeerde] dat de kantonrechter de waterschade aan het laminaat niet heeft meegenomen in zijn eindoordeel, omdat (i) de ingestelde eis daarop geen betrekking heeft en (ii) onvoldoende duidelijk bestaat over het causaal verband tussen deze schade en de tekortkomingen van [appellant] .
6.7
In de toelichting op deze grief betoogt [geïntimeerde] dat zij in hoger beroep haar eis vermeerdert met de vordering tot vergoeding van deze schade, die zij stelt op het door de deskundige begrote bedrag van € 4.522,34 (€ 2.390,02 plus € 2.132,32). Voorts stelt zij dat het causaal verband genoegzaam blijkt uit het deskundigenrapport en dat door de deskundige tijdens de tweede comparitie is verklaard dat de waterschade "wel degelijk is veroorzaakt door de gebreken in de badkamer".
6.8
In zijn reactie heeft [appellant] het causaal verband betwist en aangevoerd dat de deskundige dit ook "niet heeft gesteld".
6.9
Wat er door de deskundige is verklaard tijdens de tweede comparitie valt voor het hof niet na te gaan, nu daar geen proces-verbaal van is overgelegd. Naar het oordeel van het hof biedt evenwel het gestelde in het deskundigenrapport onder 3b, derde en vierde gedachtestreepje, 3d en de bijlage I sub 2.1, 8, 10 en 21 reeds voldoende steun aan de stelling van [geïntimeerde] dat als gevolg van onvolkomenheden in het werk van [appellant] lekkages zijn ontstaan en dat als gevolg daarvan in elk geval schade is ontstaan aan het laminaat op de overloop en de naastliggende slaapkamer. Door [appellant] is zowel in hoger beroep als in eerste aanleg onvoldoende aangevoerd om tot een ander oordeel te komen.
Het door [geïntimeerde] in dit verband genoemde bedrag van € 2.390,- inclusief btw heeft echter blijkens bijlage 3a van het deskundigenrapport niet alleen betrekking op de laminaatvloer maar ook op herstel van een wand. Nu de grief niet klaagt over de afwijzing van schade aan een wand, dient deze schade buiten beschouwing te blijven. Blijkens bijlage 3a betreft die schade € 549,60 exclusief btw en exclusief een aantal opslagpercentages daarover (als deel van het geheel). Op de btw komt het hof terug bij grief III. Het hof gaat er verder vanuit dat de in de berekening opgenomen kosten van voorbereiding en bouwplaatsvoorzieningen niet wezenlijk minder worden als de post herstel wand niet meetelt.
Ten aanzien van de overige twee slaapkamers heeft de deskundige met zoveel woorden verklaard dat daar geen schade is opgetreden (rapport sub 3d). Het laminaat op de gehele eerste verdieping loopt door maar, zo schrijft de deskundige, het is mogelijk een overgangsprofiel of drempel aan te brengen. In het licht daarvan is door [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd waarom de kosten voor vervanging van het laminaat in die twee kamers (begroot op € 2.132,32) ten laste van [appellant] zou moeten komen.
De grief slaagt ten dele.
6.1
Met
grief IIklaagt [geïntimeerde] dat de kantonrechter ten onrechte de kosten voor het vervangen van de tegels niet heeft toegewezen, omdat de tegels uit de handel zijn en dit "voor rekening en risico van [geïntimeerde] komt", omdat zij de tegels zonder tussenkomst van [appellant] heeft aangeschaft.
6.11
Het hof begrijpt uit het eindvonnis (rov. 4) dat de deskundige ter comparitie heeft verklaard dat hij tot twee schadeberekeningen is gekomen: één die sluit op een bedrag van € 4.822,34 inclusief btw die uitgaat van vervanging van enkele vloer- en wandtegels en één die sluit op een bedrag van € 7.700,- inclusief btw waarbij alle tegels worden vervangen, omdat deze niet langer in de handel zijn (opgenomen in bijlage 3a bij het deskundigenrapport). Volgens de kantonrechter komt het feit dat de tegels niet langer in de handel zijn "voor rekening en risico van [geïntimeerde] " omdat zij de tegels zonder tussenkomt van [appellant] heeft aangeschaft. Het hof deelt dat oordeel niet. Het gaat hier om de vraag of de extra schade die optreedt doordat de tegels niet meer in de handel zijn en [geïntimeerde] klaarblijkelijk onvoldoende resterende tegels bezit om het herstel daarmee uit te voeren naar de maatstaf van artikel 6:98 BW als gevolg van de tekortkoming aan [appellant] kan worden toegerekend. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en acht daarbij de volgende feiten en omstandigheden van belang. Gesteld noch gebleken is dat het aantal tegels dat voor herstel nodig is overeenkomt met of zelfs minder is dan een normale hoeveelheid aan extra tegels die een oplettende koper bij de inkoop van tegels aanschaft met het oog op het risico van breuk, snijverlies enzovoort. Gesteld noch gebleken is voorts dat [geïntimeerde] kon voorzien dat [appellant] tekort zou schieten en/of dat de onderhavige tegels uit de handel zouden geraken. De aansprakelijkheid van [appellant] is niet gebaseerd op risicoaansprakelijkheid maar vloeit rechtstreeks voort uit onvakkundig werk. De schade staat niet in een zover verwijderd verband met de tekortkoming dat het resultaat onredelijk zou zijn. Daarmee slaagt de grief. Het hof heeft in de stellingen van [appellant] in eerste aanleg geen andere relevante verweren aangetroffen. Aldus is het bedrag van € 7.700,- toewijsbaar, met dien verstande dat nog een btw correctie zal plaatsvinden (zie grief III).
6.12
Grief IIIheeft betrekking op de btw over de schadeposten. Volgens [geïntimeerde] is de kantonrechter ten onrechte meegegaan in het door de deskundige toegepaste btw tarief van 6%. De schade is inmiddels vermeerderd omdat het tarief is opgehoogd naar 21%, dit terwijl door [appellant] geen uitvoering is gegeven aan het vonnis in eerste aanleg.
Het hof acht dit betoog, waar [appellant] zich ook niet tegen heeft verzet, juist. Het gaat daarbij overigens alleen over de btw over de "loonposten" waarover 6% btw is gerekend, niet over de materiaalposten.
Het hof komt tot de volgende (correcties in de) berekening:
- Bij de vervanging van de tegels (totaal bedrag € 7.700 inclusief btw ) is door de deskundige over de loonkosten 6% btw á € 240,46 gerekend. Dit wordt: 240,46 : 6 x 21 = € 841,61. Het verschil bedraagt € 601,15. Daarmee komt het totale bedrag op (7.700 + 601,15 =) € 8.301,15.
- Bij het herstel van het laminaat in de slaapkamer bedraagt de totale begroting € 2.154,52 exclusief btw maar inclusief herstel wand. Wanneer dat laatste bedrag ad € 549,60 (vermeerderd met daaraan toe te rekenen opslagpercentages van - cumulatief - 4, 7, 3, 0,4 en 0,35) buiten beschouwing wordt gelaten, resteert (2.154,52 minus 634,67 =) € 1.519,85. Vermeerderd met 21% btw: € 1.839,01.

7.De slotsom

Het principaal appel faalt.
Het incidenteel appel leidt tot gedeeltelijke vernietiging, in die zin dat in conventie een bedrag van (8.301,15 + 1.839,01 =) € 10.140,16 toewijsbaar is in plaats van het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 4.822,34. Dit betekent dat aan buitengerechtelijke kosten (overeenkomstig de het Besluit buitengerechtelijke incassokosten) toewijsbaar is € 876,40.
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op:
- in het principaal appel: € 311,- aan verschotten en € 1.264,- (2 punten in tarief I) aan geliquideerd salaris van de advocaat;
in het incidenteel appel: nihil aan verschotten en € 316,- (0,5 punt in tarief I) aan geliquideerd salaris van de advocaat.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
In het principaal appel
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep van het tussen partijen gewezen vonnis van 15 oktober 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen;
verwerpt het hoger beroep tegen de vonnissen van 21 januari 2014, 9 december 2014 en
12 mei 2015 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 311,- aan verschotten en € 1.264,- aan geliquideerd salaris van de advocaat;
In het incidenteel appel
vernietigt het vonnis van 12 mei 2015 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen slechts in zoverre in het eerste onderdeel van het dictum in conventie een bedrag is toegewezen van € 4.822,34 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2013 tot aan de dag van voldoening en voor zover in het tweede onderdeel een bedrag van € 607,23 is toegewezen ter zake van buitengerechtelijke kosten, en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt [appellant] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 10.140,16 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2013 tot aan de dag van voldoening en tot betaling van € 876,40 ter zake van buitengerechtelijke kosten;
bekrachtigt dit vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen (conventie) voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op nihil aan verschotten en € 316,- aan geliquideerd salaris van de advocaat;
In het principaal en incidenteel appel
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte vernietiging en veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.M.A. Wind en mr. R.E. Weening en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op dinsdag 17 januari 2017.