ECLI:NL:GHARL:2017:2990

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 april 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
200.204.223
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de positie van crediteuren in het kader van een dwangakkoord en schuldsaneringsregeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de positie van crediteuren die zich verzetten tegen een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling. De zaak betreft de verzoeken van Rijsholt B.V. en Amerswoud B.V., die als grootste schuldeisers van de betrokken schuldenaren, [geïntimeerden], hun belangen willen laten horen in het hoger beroep tegen de afwijzing van hun verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank Gelderland had eerder, op 17 november 2016, de verzoeken van de schuldenaren afgewezen. In hoger beroep hebben de schuldeisers verzocht om inzage in het hoger beroepschrift en om deel te nemen aan de mondelinge behandeling. Het hof heeft echter geoordeeld dat de wetgeving de positie van schuldeisers in deze procedure beperkt en dat hun verzoeken om deelname aan de mondelinge behandeling en inzage in stukken niet kunnen worden toegewezen. Het hof benadrukt dat de persoonlijke levenssfeer van de schuldenaar voorop staat en dat de aanwezigheid van schuldeisers de vertrouwelijkheid van de behandeling kan schaden. De beslissing van het hof is op 3 april 2017 openbaar uitgesproken, waarbij de verzoeken van de crediteuren zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.204.223
(rekestnummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen C/05/310395 FT RK 16/2214 en C/05/310396/ FT RK 2215)
beschikking van 3 april 2017
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rijsholt B.V.,
statutair gevestigd te Holten en kantoorhoudende te Dwingeloo,
verzoekster, hierna te noemen: Rijsholt,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Amerswoud B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Amersfoort,
verzoekster, hierna te noemen: Amerswoud,
advocaten: mr. J.J. Gerritsma en mr. R. de Kleijn.
en
[geïntimeerde 1] ,
en
[geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerders, hierna respectievelijk: [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. A.J. Noordam.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij twee afzonderlijke vonnissen van 17 november 2016 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, het verzoek van [geïntimeerden] om te bevelen in te stemmen met een vóór indiening van het verzoekschrift aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (hierna: Fw) en het verzoek van [geïntimeerden] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar die vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 25 november 2016 ingekomen verzoekschrift zijn [geïntimeerden] in hoger beroep gekomen van eerstgenoemd vonnis en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en Rijsholt en Amerswoud te bevelen in te stemmen met het aanbod van [geïntimeerden] voor een schuldregeling.
In deze zaak met zaaknummer 200.204.222 heeft het hof op 20 maart 2017 uitspraak gedaan, waarbij het bestreden vonnis is bekrachtigd.
2.2
Bij eveneens ter griffie van het hof op 25 november 2016 ingekomen verzoekschrift zijn [geïntimeerden] in hoger beroep gekomen van laatstgenoemd vonnis en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en het verzoek om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toe te wijzen. Deze zaak (hierna te noemen: de WSNP-zaak) is bij het hof aanhangig onder bovenvermeld nummer.
2.3
Bij faxbericht van 18 januari 2017 heeft mr. de Kleijn namens Rijsholt en Amerswoud verzocht om het hoger beroepschrift inclusief eventuele bijlagen in de WSNP-zaak aan hen toe te zenden en om Rijsholt en Amerswoud op te roepen als belanghebbenden voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep.
Bij brief van 18 januari 2017 heeft het hof aan Rijsholt en Amerswoud meegedeeld dat zij niet worden aangemerkt als belanghebbende of partij in de WSNP-zaak.
2.4
Bij faxbericht van 9 februari 2017 is namens Rijsholt en Amerswoud (wederom) verzocht het beroepschrift in de WSNP-zaak te mogen ontvangen en daarnaast Rijsholt en Amerswoud toe te laten tot de mondelinge behandeling van het hoger beroep in die WSNP zaak.
Bij faxbericht van 14 februari 2017 heeft mr. Noordam namens [geïntimeerden] het hof gevraagd deze beide verzoeken af te wijzen.
Bij brief van 14 februari 2017 heeft het hof beide verzoeken afgewezen, en medegedeeld dat deze beslissing met vermelding van gronden zal worden vastgelegd in een beschikking.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Rijsholt en Amerswoud hebben in hun brief van 18 januari 2017 hun verzoek tot het ontvangen van het hoger beroepschrift van [geïntimeerden] als volgt onderbouwd.
Rijsholt en Amerswoud zijn de grootste schuldeisers van [geïntimeerden] en zijn dus rechtstreeks belanghebbend bij het WSNP-verzoek en het hoger beroep tegen de afwijzing daarvan. Zij hebben er recht en belang bij om zich bij het hof te kunnen uitlaten over de goede trouw van Nijenhuis en diens toekomstperspectieven. Het verzoek hangt voorts direct samen met het verzoek dat is ingediend op de voet van artikel 287a van de Faillissementswet (Fw). Mede om die reden heeft de rechtbank besloten om de mondelinge behandeling van de verzoeken voor de aanwezigheid van (de advocaten) van Rijsholt en Amerswoud open te stellen, behoudens voor het deel waar het de persoonlijke omstandigheden van Nijenhuis betreft (vgl. onder meer r.o. 1.4 van het vonnis van de rechtbank op het WSNP-verzoek).
3.2
In de brief van 9 februari 2017 hebben Rijsholt en Amerswoud hun (herhaalde) verzoek tot toezending van het hoger beroepschrift van [geïntimeerden] en het verzoek toegelaten te worden tot de mondelinge behandeling van het verzoek van [geïntimeerden] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling als volgt toegelicht.
Rijsholt en Amerswoud gaan er vanuit dat, nu hun zienswijze bekend is bij de wederpartij, het hoger beroepschrift van [geïntimeerden] aan hun advocaat zal worden toegezonden. Nu Rijsholt en Amerswoud geen inzage hebben gehad in het beroepschrift en wel hun zienswijze aan de wederpartij hebben overgelegd, stellen zij het op prijs om tijdens de mondelinge behandeling - met het oog op hoor en wederhoor - in de gelegenheid te worden gesteld om te kunnen reageren op hetgeen ter zitting ter sprake komt. In eerste aanleg mochten Rijsholt en Amerswoud ter zitting hun zienswijze met betrekking tot de goede trouw kenbaar maken. Bij de behandeling van de persoonlijke omstandigheden is de zitting achter gesloten deuren gecontinueerd. Rijsholt en Amerswoud verzoeken het hof om in hoger beroep eenzelfde behandeling aan te houden.
3.3
In de onder 2.4 vermelde brief hebben [geïntimeerden] het hof laten weten dat zij menen dat de schuldeisers geen kopieën behoren te krijgen van het beroepschrift en zij ook niet toegelaten behoren te worden tot (enig deel van) de mondelinge behandeling van het WSNP-verzoek.
3.4
Het hof oordeelt als volgt. Uit de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van de WSNP (TK 1992/1993, 22 969) blijkt dat de wetgever er voor heeft gekozen de positie van een schuldeiser bij de behandeling van een schuldsaneringsverzoek zeer beperkt te houden. De wet voorziet dan ook niet in het horen van schuldeisers bij de mondelinge behandeling waarbij beslist wordt over de toelating tot de schuldsaneringsregeling. Hoewel aangenomen moet worden dat die mondelinge behandeling onder het bereik valt van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), welk artikel openbaarheid van zittingen tot uitgangspunt neemt, verzet de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de schuldenaar zich in dit geval tegen openbare behandeling. Artikel 6 EVRM (evenals het hiermee corresponderende artikel 27 lid 1 sub c van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)), voorziet in een uitzondering op deze grond. Een goede beoordeling van het verzoek tot toelating tot de schuldsanering vergt dat de verzoeker maximale openheid moet geven over zijn persoonlijke en financiële omstandigheden. De aanwezigheid van schuldeisers bij de behandeling van een WSNP-verzoek, waarmee in het onderhavige geval bovendien al vele jaren een conflict bestaat dat tot meerdere procedures heeft geleid, staat een vrije uitwisseling van vertrouwelijke informatie, noodzakelijk voor een juiste beoordeling van het verzoek, in de weg, evenals het opdelen van de zitting in een openbaar en besloten deel.
Daar komt nog bij dat aan de belangen van de schuldeisers tegemoet wordt gekomen doordat de rechter bij een beslissing op een schuldsaneringsverzoek acht mag slaan op een brief of andere stukken die door of namens een schuldeiser zijn ingediend (vgl. HR 25 februari 2000 ECLI:NL:HR:2000:AA4938). Rijsholt en Amerswoud hebben bij brief van 8 februari 2017 hun standpunt reeds aan het hof kenbaar gemaakt, deze brief is door het hof aan het dossier toegevoegd en zal bij de beoordeling van de zaak worden betrokken.
Het verzoek van de crediteuren de mondelinge behandeling bij te wonen wordt op bovenstaande gronden afgewezen.
3.5
Op diezelfde gronden kunnen de crediteuren pas inzage krijgen in de door de schuldenaar overgelegde stukken indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken. Volgens de genoemde wetsgeschiedenis (TK 1992/1993, 22969, nr. 3, p.35) wordt daarmee tegengegaan dat derden onnodig kennis nemen van deze gegevens in het geval het verzoek tot toelating van de schuldsanering zou worden afgewezen.
Het verzoek van de crediteuren om het beroepschrift met bijlagen te ontvangen wordt daarom eveneens afgewezen.
3.6
Na eventuele toelating van [geïntimeerden] tot de schuldsaneringsregeling biedt de wetgever Rijsholt en Amerswoud als schuldeisers nog diverse mogelijkheden hun standpunt aan de rechter kenbaar te maken. Het hof verwijst daartoe naar de artikelen 350 lid 1, 353 lid 2, 355 en 358a Fw, waaruit blijkt dat schuldeisers kunnen opkomen bij de uitvoering (beëindiging) van de regeling.
3.7
Gezien het voorgaande zal het hof beslissen als na te melden.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. ter Veer, I. Brand en A.S. Gratama, en is op
3 april 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.