In deze zaak gaat het om een verzoek tot faillietverklaring van de appellant, die in hoger beroep is gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 9 februari 2017 de appellant in staat van faillissement verklaard op verzoek van de Ontvanger van de Belastingdienst. De appellant betwistte dat het centrum van zijn voornaamste belangen in Nederland lag, wat van belang is voor de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Het hof heeft op 6 april 2017 de mondelinge behandeling gehouden, waarbij de appellant en zijn advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Ontvanger en de curator. Het hof heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld, waaronder de activiteiten van de appellant in Nederland en zijn inschrijving in het Luxemburgse bevolkingsregister. Het hof concludeert dat het centrum van de voornaamste belangen van de appellant op 22 december 2016 in Nederland was gelegen, ondanks zijn inschrijving in Luxemburg. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.