ECLI:NL:GHARL:2017:2989

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 april 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
200.209.651
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter bij verzoek faillietverklaring

In deze zaak gaat het om een verzoek tot faillietverklaring van de appellant, die in hoger beroep is gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 9 februari 2017 de appellant in staat van faillissement verklaard op verzoek van de Ontvanger van de Belastingdienst. De appellant betwistte dat het centrum van zijn voornaamste belangen in Nederland lag, wat van belang is voor de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Het hof heeft op 6 april 2017 de mondelinge behandeling gehouden, waarbij de appellant en zijn advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Ontvanger en de curator. Het hof heeft de feiten en omstandigheden beoordeeld, waaronder de activiteiten van de appellant in Nederland en zijn inschrijving in het Luxemburgse bevolkingsregister. Het hof concludeert dat het centrum van de voornaamste belangen van de appellant op 22 december 2016 in Nederland was gelegen, ondanks zijn inschrijving in Luxemburg. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en oordeelt dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.209.651
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, C/16/17/74 F)
arrest van 6 april 2017
inzake
[appellant],
wonende te [plaatsnaam] , [landnaam] ,
appellant, hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. R.B.H. Beune,
tegen:
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/MIDDEN-KLEINBEDRIJF,
kantoorhoudende te Utrecht ,
geïntimeerde, hierna: de Ontvanger,
advocaat: mr. E.E. Schipper.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 9 februari 2017 is [appellant] op verzoek van de Ontvanger in staat van faillissement verklaard. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. C.P. Lunter en tot curator mr. [naam curator] (hierna: de curator). Het hof verwijst naar voornoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 16 februari 2017 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft hij verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende, te oordelen dat het centrum van de voornaamste belangen van [appellant] niet in Nederland is gelegen en dat deswege het verzoek van de Ontvanger tot failliet verklaring moet worden afgewezen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, de brief van
mr. Beune van 23 februari 2017 met als bijlage het exploot van de betekening van de oproep van de Ontvanger, de brief van mr. Beune van 1 maart 2017 met als bijlage het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank Midden-Nederland, de brief van mr. Beune van
23 maart 2017 met bijlagen, alsmede de brief van de curator van 27 maart 2017 met als bijlagen onder meer het eerste faillissementsverslag, het gespreksverslag van het gesprek met [appellant] van 6 maart 2017 en de opgave van de faillissementskosten.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017 waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de Ontvanger zijn verschenen
[persoon 1] en [persoon 2] . Tevens is de curator verschenen.
2.4
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Beune een pleitnotitie overgelegd. Namens de Ontvanger heeft [persoon 1] een pleitnotitie overgelegd met als bijlagen een offerte van verhuisbedrijf Van 't Net BV van 8 februari 2017 en een printscreen van een facebook pagina van [appellant] .

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
In hoger beroep is enkel aan de orde de vraag of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is te beslissen op het verzoek van de Ontvanger tot faillietverklaring van [appellant] .
3.2
Volgens de Ontvanger ligt het centrum van de voornaamste belangen van [appellant] in Nederland. [appellant] betwist dit.
3.3
Het hof overweegt als volgt. Het centrum van de voornaamste belangen dient volgens overweging 13 van de considerans van de InsVo overeen te komen met de plaats waar de schuldenaar - ten tijde van de indiening van het verzoek tot opening van een insolventieprocedure (vgl. HvJ EU 20 oktober 2011 C-396/09; ECLI:EU:C:2011:671 (Interedil)) - gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die daardoor als zodanig voor derden herkenbaar is. Op grond van de jurisprudentie van het Hof van Justitie (HvJ 2 mei 2006, C-341/04, ECLI:EU:C:2006:281 (Eurofood), nr. 33 en HvJ 20 oktober 2011 C-396/09; ECLI:EU:C:2011:671, (Interedil), nr. 49) moet bedoeld ‘centrum’ daarom worden geïdentificeerd aan de hand van criteria die zowel objectief als voor derden verifieerbaar zijn, om de rechtszekerheid en de voorspelbaarheid van de bepaling van de voor de opening van de hoofdinsolventieprocedure bevoegde rechter te garanderen. Het centrum van de voornaamst belangen moet aldus worden vastgesteld aan de hand van feiten en omstandigheden die openbaar zijn gemaakt of minstens zo transparant zijn dat derden, met name de schuldeisers, daarvan op de hoogte konden zijn. De term ‘belangen’ in
art. 3 lid 1 InsVo ziet op commerciële en professionele activiteiten alsook economische activiteiten in algemene zin (vgl. het rapport Virgos/Smit par. 75).
Uit de tekst van de bepaling noch uit de considerans van de verordening volgt dat voor natuurlijke personen de gewone verblijfplaats als centrum van de voornaamste belangen heeft te gelden (zie HR 9 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN7896). In beginsel is het centrum van de voornaamste belangen in geval van een natuurlijk persoon die een beroepsactiviteit uitoefent de plaats waar hij het beroep uitoefent.
3.4
Op grond van het voorgaande dient beoordeeld te worden waar het centrum van de voornaamste belangen van [appellant] op 22 december 2016, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift, was gelegen en wel aan de hand van feiten en omstandigheden die openbaar zijn gemaakt of minstens zo transparant zijn dat schuldeisers daarvan op de hoogte konden zijn. Bij het vaststellen van bedoelde feiten en omstandigheden betrekt het hof mede het verslag dat de curator heeft gemaakt van zijn gesprek met [appellant] op 6 maart 2017 (bijlage 3 bij de brief van de curator van 27 maart 2017) en de brief van de curator van
27 maart 2017 omdat [appellant] de juistheid van dat verslag noch de inhoud van die brief heeft betwist. Aldus kan worden vastgesteld dat [appellant] op 22 december 2016:
  • (mede-)eigenaar was van een onroerende zaak aan [adres] te [plaatsnaam] (Nederland),
  • (samen met zijn echtgenote) vennoot was van de vennootschap onder firma VOF Media Architecten die sinds 1 juni 2002 was gevestigd aan [adres] te [plaatsnaam] en die een kantoor aan de [adres] te [plaatsnaam] , alsmede een postbus aldaar huurde,
  • enig aandeelhouder en directeur/bestuurder was van de besloten vennootschap Siel Personeelsdiensten B.V., welke vennootschap op 16 november 2016 in staat van faillissement is verklaard,
  • enig aandeelhouder en directeur/bestuurder was van de besloten vennootschap Interfacet B.V. welke vennootschap op 10 september 2013 in staat van faillissement is verklaard,
  • sinds 8 december 2016 enig aandeelhouder en bestuurder/directeur was van – de toen opgerichte – besloten vennootschap Siels Personeel B.V.,
  • enig aandeelhouder en bestuurder van de in Nederland gevestigde en in Nederland actieve vennootschap naar buitenlands recht Kuona Recruitment Ltd was,
  • een Nederlands telefoonnummer voor een mobiele telefoon op zijn naam had staan,
  • diverse bankrekeningen bij Nederlandse banken op zijn naam staan.
3.5
Deze feiten en omstandigheden brengen het hof tot het oordeel dat het centrum van [appellant's] voornaamste belangen op 22 december 2016 in Nederland was gelegen.
Dat [appellant] zich, zoals hij stelt, per 16 september 2016 had ingeschreven in het Luxemburgse bevolkingsregister op een adres in [plaatsnaam] , waarvan de Ontvanger op
22 december 2016 op de hoogte was, doet niet af aan het voorgaande aangezien dat enkele feit niet meebrengt dat het centrum van de voornaamste belangen van [appellant] in [landnaam] ligt. Daar komt, ten overvloede, bij dat [appellant] geen huurder is van genoemde woning en voorts in het verleden vaker in [landnaam] is ingeschreven en/of daar heeft gewoond zoals in de periode van 15 februari 2014 tot 10 november 2015 en waarna hij zich weer in het Nederlandse bevolkingsregister inschreef ( [adres] te [plaatsnaam] ). Tot slot wijst het hof er, eveneens ten overvloede, op dat niet is gebleken van (economische) belangen van [appellant] in [landnaam] en dat onweersproken is dat de activiteiten van ‘ [appellant's] ’ vennootschap naar Belgisch recht Infinity BVBA slechts een (zelfs nog aan Infinity te betalen) omzet van slechts € 7.000,-- à € 8.000,-- heeft gegenereerd.
3.6
Evenals de rechtbank komt het hof daarmee tot de conclusie dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De slotsom is dat het vonnis, waarbij de faillietverklaring werd uitgesproken, moet worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
9 februari 2017.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, B.J. Engberts en A.S. Gratama en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2017.