In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vastlegging van een pachtovereenkomst tussen twee pachters, een vader en zijn zoon, en de erfgenamen van de verpachter. De pachters vorderen in conventie de schriftelijke vastlegging van de mondelinge pachtovereenkomst, terwijl de erfgenamen in reconventie ontbinding van de pachtovereenkomst vorderen. Het hof oordeelt dat alle betrokken partijen in het geding moeten worden betrokken bij een vordering tot vastlegging. Twee erfgenamen hebben zich in eerste aanleg enkel gevoegd in de reconventie, waardoor zij niet als partij in de conventie kunnen worden beschouwd. Het hof bevestigt dat de vader, als pachter, zijn zeggenschap over het bedrijf en de pachtrechten heeft overgedragen aan zijn zoon, die niet als pachter kan worden aangemerkt. De ontbinding van de pachtovereenkomst wordt bekrachtigd, en het hof wijst de vorderingen van de pachters af. Het arrest is gewezen op 4 april 2017.