Uitspraak
[appellant],
1.Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid,
Bedrijfstakpensioenfonds,
2. Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid,
3. Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid,
de stichtingen
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.Ten aanzien van de feiten
4.Het oordeel in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven
grief 3te behandelen. In die grief betoogt [appellant] dat hij op grond van een eerder bedrijf, dat op 7 april 2005 is gestaakt, was aangesloten bij een rechtsvoorgangster van STiPP en dat die aansluiting hier dient voort te duren. Voorts voert hij aan dat de stichtingen onvoldoende hebben aangetoond dat alle betrokken werknemers in 2007-2008 kwalificeren als vakkrachten in de bouw, waarbij [appellant] verwijst naar 's hofs arrest van 5 februari 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0688.
Staatscourant29 juni 2005, nr. 123). Deze Verplichtstellingsbeschikking bepaalt in onderdeel A sub 5 lid d dat ook aldaar nader omschreven uitzendwerknemers die werkzaam zijn in de bouwsector, onder de werkingssfeer van het Bedrijfstakpensioenfonds vallen.
grief 2stelt [appellant] dat de CAO voor de Bouwnijverheid niet algemeen verbindend is verklaard voor de periode 28 mei 2007 tot en met 8 december 2008 en dat op grond daarvan een aantal facturen niet verschuldigd zouden zijn.