ECLI:NL:RBOVE:2024:6716

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
84.053480.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 71-jarige man wegens faillissementsfraude met gevangenisstraf en verbeurdverklaring van geldbedrag

Op 16 december 2024 heeft de Rechtbank Overijssel een 71-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De man werd schuldig bevonden aan faillissementsfraude, waarbij hij in de periode van zijn faillissement goederen en inkomsten heeft onttrokken aan de boedel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de volledige administratie aan de curator heeft verstrekt en dat hij opzettelijk goederen aan de boedel heeft onttrokken, wetende dat dit de verhaalsmogelijkheden van zijn schuldeisers benadeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 24 april 2018 tot en met 25 april 2019, als degene die in staat van faillissement was verklaard, opzettelijk niet voldeed aan zijn wettelijke verplichtingen om een administratie te voeren en te bewaren. De verdachte heeft ook geen inlichtingen verstrekt aan de curator, wat de afwikkeling van het faillissement bemoeilijkte. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van een geldbedrag van € 19.175,- gelast, dat door de verdachte was verkregen uit de baten van het strafbare feit. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd, en de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.053480.22 (P)
Datum vonnis: 16 december 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1953 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 december 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. M.J. Lamers, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 2 december 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode gedurende zijn faillissement niet de volledige administratie aan de curator heeft verstrekt;
feit 2:met een ander of anderen voorafgaand en gedurende zijn faillissement goederen aan de boedel heeft onttrokken, wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld en/of een van zijn schuldeisers wederrechtelijk heeft bevoordeeld;
feit 3:in de periode gedurende zijn faillissement niet heeft voldaan aan de op hem rustende inlichtingenplicht;
feit 4, primair:voorafgaand aan en gedurende zijn faillissement opzettelijk niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie;
feit 4, subsidiair:voorafgaand aan en gedurende zijn faillissement niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie, terwijl dit aan zijn schuld te wijten is.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
Hij, op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 april 2018 tot en met 25 april 2019,
in de gemeente(n) Emmen en/of Coevorden, althans in Nederland en/of te Geeste (Duitsland),
als degene die op 24 april 2018 door de rechtbank Noord-Nederland in staat van faillissement is verklaard,
desgevraagd, opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator heeft verstrekt,
waaronder onder meer:
-overzicht van de debiteuren en/of crediteuren, en/of
-grootboeken, en/of
-bankrekeningen, en/of
-aanwezige en verkochte activa, en/of
-het bezit en/of op kenteken hebben staan en/of verkopen van een of meer voertuigen, en/of
-het bezit en/of/verkopen van onroerend goed en/of vorderingen, en/of
-het inkomen en/of de huur en/of ziektekosten en/of toeslagen, en/of
-inkomsten en/of lasten van partner en/of kinderen;
2.
hij, op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 mei 2017 tot en met 25 april 2019, in de gemeente(n) Emmen en/of Coevorden en/of Noordenveld althans in Nederland en/of te Geeste (Duitsland),
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) en/of alleen,
als degene die op 24 april 2018 door de rechtbank Noord-Nederland in staat van faillissement is verklaard,
wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld,
opzettelijk voor en/of tijdens het faillissement
a)
enig goed aan de boedel heeft onttrokken of onttrekt, immers heeft/hebben hij/zij:
- onroerend goed en/of (een) opstal(len), gelegen aan de [adres 2] verkocht aan [naam 1] op 15 mei 2017,
en/of
- ( een) voertuig(en) van het merk en/of type:
- Landrover (kenteken [kenteken 1] , en/of
- BMW Isetta (kenteken [kenteken 2] ), en/of
- Citroen C5 (kenteken [kenteken 3] ), en/of
-Audi A6 (kenteken [kenteken 4] of [kenteken 5] ), en/of
- een (open) aanhangwagen (kenteken [kenteken 6] )
verkocht, althans buiten het bereik van de curator gebracht,
en/of
- een vordering die verdachte had op [naam 2] , ten bedrage van (ongeveer) € 170.984,83, gecedeerd aan [medeverdachte 1] BV en/of [bedrijf 1] B.V. voor een bedrag van (ongeveer) € 10.000,=,
en/of
- inkomen uit arbeid en/of opbrengsten uit rente en/of opbrengsten uit verhuur van onroerend goed en/of inkomsten uit exploitatie van een (seks)club,
en/of
b)
een van zijn schuldeisers (te weten [medeverdachte 1] BV en/of [bedrijf 1] B.V.) op enige wijze wederrechtelijk heeft bevoordeeld of bevoordeelt, immers heeft/hebben hij/zij:
- een vordering een vordering die [verdachte] had op [naam 2] , ten bedrage van (ongeveer) € 170.984,83, gecedeerd aan [medeverdachte 1] BV en/of [bedrijf 1] B.V. voor een bedrag van (ongeveer) € 10.000,=, waarop vervolgens die betaling van (ongeveer) € 10.000,= in mindering is gebracht op (een) openstaande factu(ü)r(en) en/of vordering(en) van [medeverdachte 1] BV en/of [bedrijf 1] B.V. aan/op hem, verdachte;
3.
hij, op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 april 2018 tot en met 25 april 2019, in de gemeente(n) Emmen en/of Coevorden, althans in Nederland en/of te Geeste (Duitsland),
als degene die op 24 april 2018 door de rechtbank Noord-Nederland in staat van faillissement is verklaard, en wettelijk verplicht is tot het geven van inlichtingen, aan de curator in genoemd faillissement, zijnde mr. A. Veenstra,
na door de curator mondeling en/of schriftelijk en/of per e-mail gevraagde en vereiste inlichtingen in het kader van de afwikkeling van van genoemd faillissement,
(telkens) heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk onjuiste en/of onvolledige inlichtingen heeft gegeven, met betrekking tot:
- het bezit en/of eigendom en/of verkoop en/of verhuur en/of exploitatie en/of financiering en/of hypotheekrechten en/of zekerheidsrechten en/of hypotheekbedragen en/of de hoogte van vorderingen en/of de waarde en/of het afbranden en/of de betaling van koopsom(men) en/of al dan niet uitgekeerde verzekeringspenning(en), van onroerend goed gelegen aan:
- de [adres 1] , en/of
- de [adres 3] , en/of
- de [adres 2] , en/of
- het cederen van een vordering en/of het ontvangen van geld(en) voor die vordering, en/of
- het in eigendom hebben en/of het op kenteken hebben staan en/of verkopen en/of het gebruik van een of meer voertuig(en), en/of
- het in bezit hebben en/of exploiteren en/of inkomsten genereren uit een eigen onderneming, en/of
- het ontvangen van inkomen uit loondienst en/of geld(en) met betrekking tot (te) ontvangen rente uit een verstrekte lening, en/of
- het gebruik van een of meer bankrekening(en) in Nederland en/of Duitsland en/of Oostenrijk, en/of
- zijn inkomen, althans reeds genoten inkomen en/of huidig inkomen, sedert het faillissement en/of van welke middelen hij, verdachte, heeft geleefd sedert het faillissement, en/of
- betalingen (betaalbewijzen), en/of
- rekeningafschriften van alle (Nederlansdse en/of Duitse) privé bankrekeningen, en/of
- een arbeidsovereenkomst, en/of
- zijn maandelijkse ziektekosten, en/of
- bewijs omtrent de afwikkeling van [bedrijf 2] B.V. en/of bewijs aangaande uitschrijving uit de Kamer van Koophandel van [bedrijf 2] B.V. en/of de laatste jaarstukken;
- een overzicht van crediteuren met naam-, adres-, en plaats gegevens en/of kenmerken, en/of
- belastingaangiften en aanslagen over de afgelopen drie jaren, en/of
- stukken waaruit afspraken met de belastingdienst blijken, tegen finale kwijting;
4.
hij, op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 mei 2017 tot en met 25 april 2019, in de gemeente(n) Emmen en/of Coevorden, althans in Nederland en/of te Geeste (Duitsland),
als degene die op 24 april 2018 door de rechtbank Noord-Nederland in staat van faillissement is verklaard,
voor of tijdens het faillissement opzettelijk niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers,
immers heeft verdachte geen
- crediteuren- en/of debiteurenlijst en/of grootboek(en)
in de boekhouding van zijn eenmansbedrijf [eenmanszaak] en/of in de
boekhouding van [bedrijf 2] BV en/of in de boekhouding van zijn overige
werkzaamheden als zelfstandige verwerkt en/of laten verwerken en/of bewaard en/of
niet een zodanige administratie gevoerd en/of laten voeren en/of bewaard, dat daaruit
te allen tijde de rechten en verplichtingen van verdachte konden worden gekend,
ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt, subsidiair:
hij op een of meer verschillende tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 mei 2017 tot en met 25 april 2019, in de gemeente(n) Emmen en/of Coevorden, althans in Nederland en/of te Geeste (Duitsland),
als degene die op 24 april 2018 door de rechtbank Noord-Nederland in staat van faillissement is verklaard, faillissement is verklaard,
aan wiens schuld het te wijten is dat voor en/of tijdens het faillissement niet is voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers,
immers heeft verdachte geen
- crediteuren- en/of debiteurenlijst en/of grootboek(en)
in de boekhouding van zijn eenmansbedrijf [eenmanszaak] en/of in de
boekhouding van [bedrijf 2] BV en/of in de boekhouding van zijn overige
werkzaamheden als zelfstandige verwerkt en/of laten verwerken en/of bewaard en/of
niet een zodanige administratie gevoerd en/of laten voeren en/of bewaard, dat daaruit
te allen tijde de rechten en verplichtingen van verdachte konden worden gekend,
ten gevolge waarvan de afhandeling van dat faillissement is/wordt bemoeilijkt.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De procesafspraken

Op 7 mei 2024 is tussen verdachte en het Openbaar Ministerie een overeenkomst gesloten waarin procesafspraken zijn gemaakt, waaronder begrepen een afdoeningsvoorstel over de strafzaak van verdachte. Verdachte is bij de totstandkoming van de procesafspraken bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft ten aanzien van de inhoud van de procesafspraken geen enkele bemoeienis gehad.
De procesafspraken houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
  • verdachte ziet af van het indienen van onderzoekswensen en trekt al ingediende onderzoekswensen uiterlijk ter zitting en bij voorkeur al eerder schriftelijk in;
  • de verdachte zal ter zitting geen ontkennende verklaring afleggen ten aanzien van de tenlastegelegde feiten;
  • door de verdediging worden geen bewijsverweren gevoerd;
  • door de verdediging en het Openbaar Ministerie wordt geen hoger beroep ingesteld indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en de strafoplegging geschiedt conform de tussen de verdachte/verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken;
  • verdachte doet afstand van het in beslag genomen geldbedrag van € 19.175,--;
  • het Openbaar Ministerie zal geen vordering strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk voordeel indienen;
  • het Openbaar Ministerie zal afzien van het leggen van (eventueel overig) beslag;
  • verdachte beoogt door het maken van deze procesafspraken de strafeis te verlagen;
  • het Openbaar Ministerie zal een gevangenisstraf vorderen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Op de terechtzitting van 25 januari 2024 zijn de procesafspraken uitgebreid en indringend met verdachte besproken. Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij bekend is met de inhoud van de procesafspraken en dat deze op basis van voldoende en duidelijke informatie tot stand zijn gekomen. Hij heeft verklaard dat hij weet wat de gevolgen van de procesafspraken zijn, dat hij vrijwillig heeft ingestemd met de afspraken en dat hij op geen enkele wijze onder druk is gezet.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat verdachte vrijwillig en op basis van voor hem voldoende duidelijke informatie is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing om mee te werken aan wat in het afdoeningsvoorstel is overeengekomen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat verdachte zich bewust is van de rechtsgevolgen van de in de overeenkomst neergelegde procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Daarmee is tevens voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens stelt.
De procesafspraken komen daarmee voor een beoordeling door de rechtbank in aanmerking.
De rechtbank benadrukt dat zij geen partij is bij de gemaakte procesafspraken en daaraan dus
ook niet gebonden is. De rechtbank heeft een eigen verantwoordelijkheid en dat betekent dat
bij de behandeling op de zitting de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350
van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) leidend is geweest, meer in het bijzonder
wat betreft het bewijs en de op te leggen straf en/of maatregel.

5.De bewijsmotivering

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft conform het afdoeningsvoorstel geen bewijsverweren gevoerd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Verdachte is op 16 april 2007 gestart met zijn eenmanszaak [eenmanszaak]
[eenmanszaak] . In 2007 en 2008 verrichtte verdachte met zijn eenmanszaak werkzaamheden in Nederland.
[stichting 1] , [stichting 2] en [stichting 3] (hierna: de stichtingen) brachten aan verdachte pensioenpremies en cao-vergoedingen in rekening. Verdachte was mening dat hij aan deze stichtingen geen vergoedingen verschuldigd was en betaalde de facturen niet.
Op 21 mei 2014 veroordeelde de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland verdachte tot het betalen van de door de stichtingen gevorderde bedragen. Naar aanleiding van dit vonnis schreef mr. [medeverdachte 2] , de advocaat van verdachte, op 26 mei 2014 aan verdachte dat, zodra het vonnis van de kantonrechter onherroepelijk zou worden, naar verwachting het faillissement van verdachte zou worden aangevraagd. Verdachte stelde vervolgens hoger beroep in tegen het vonnis van de kantonrechter.
Op 4 april 2017 bekrachtigde het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de kantonrechter. Op 8 november 2017 werd namens de stichtingen aan verdachte bericht dat zijn faillissement zou worden aangevraagd, tenzij het verschuldigde bedrag ter hoogte van
€ 334.264,35 uiterlijk op 13 november 2017 werd betaald.
Verdachte had ook een schuld bij [medeverdachte 1] B.V., het kantoor van mr. [medeverdachte 2] . Deze schuld bedroeg eind 2016 € 154.596,52.
Verder heeft de Belastingdienst in de periode voor 2016 verschillende belastingaanslagen aan verdachte opgelegd, voor een totaalbedrag van bijna 1,5 miljoen euro. Bij vaststellingsovereenkomst van 11 april 2017 werd overeengekomen dat de Belastingdienst geen verdere invorderingsmaatregelen meer zou treffen.
[adres 2]
In 2003 heeft verdachte het perceel aan de [adres 2] om niet overgedragen aan [naam 3] , zijn voormalige advocaat. Op 8 maart 2017 heeft de rechtbank Noord-Nederland [naam 3] veroordeeld tot het om niet terug leveren van het perceel aan verdachte. Op 15 mei 2017 heeft [naam 3] het perceel aan verdachte geleverd. Eveneens op 15 mei 2017 verkocht verdachte het perceel voor € 186.000,-- aan [naam 1] , zijn ex-partner. De koopsom werd niet voldaan en werd omgezet in een geldlening. Overeengekomen werd dat de lening na 30 jaar opeisbaar zou zijn. De jaarlijkse rente werd verrekend met de vergoeding voor het gebruik van de schuur op het perceel door verdachte. De jaarlijks verschuldigde rente en de vergoeding voor gebruik waren in omvang gelijk aan elkaar. Verdachte verkreeg daarnaast het terugkooprecht van het perceel.
Cessie vordering
Verdachte had een vordering van € 170.984,83 op [naam 2] . [naam 2] had ten behoeve van verdachte een recht van hypotheek gevestigd op de woning gelegen aan het [adres 4] .
Op 7 juni 2017 heeft verdachte zijn vordering op [naam 2] en de daarbij behorende nevenrechten gecedeerd aan [medeverdachte 1] B.V., teneinde zijn schuld aan haar te voldoen. De koopsom bedroeg € 10.000,-- en werd verrekend met de schuld van verdachte aan het kantoor van [medeverdachte 2] . Verder werd overeengekomen dat, indien het kantoor van [medeverdachte 2] eigenaar zou worden van de woning in [adres 4] , en zij de woning zou verkopen, de opbrengst zou worden aangewend ter aflossing van de op dat moment resterende schuld van verdachte aan haar.
Faillissement
Op 17 januari 2018 werd het faillissement van verdachte aangevraagd door de stichtingen. Op 24 april 2018 werd verdachte in staat van faillissement verklaard. Mr. A. Veenstra werd aangesteld tot curator.
De curator heeft verdachte vanaf de datum van zijn faillissement meerdere malen (schriftelijk) verzocht om administratie van zijn onderneming(en) en informatie en stukken over zijn financiële situatie te verstrekken. Verdachte heeft de curator slechts in beperkte mate stukken verstrekt en heeft haar, naar aanleiding van haar (schriftelijke) vragen, niet of niet volledig ingelicht. Ook bleek dat verdachte diverse kentekens op naam heeft staan, terwijl hij niet aan de curator heeft meegedeeld dat hij deze auto’s heeft c.q. waar deze zich bevinden. Hierdoor werd de curator belemmerd in de afwikkeling van het faillissement van verdachte.
Op 25 april 2019 heeft de curator aangifte gedaan ter zake van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht, het niet voldoen aan de boekhoudplicht conform artikel 2:10 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek en het onttrekken van goederen aan de boedel.
Voorzienbaarheid van het faillissement
Voor een bewezenverklaring van artikel 341 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte opzet heeft gehad op de benadeling van de schuldeisers. In dat verband is voorwaardelijk opzet voldoende. Aangenomen wordt dat dit impliceert dat ten tijde van de tenlastegelegde handelingen een aanmerkelijke kans op een faillissement moet hebben bestaan, waarbij een aanmerkelijke kans in dit verband een redelijke mate van waarschijnlijkheid is, of dat als gevolg van die handelingen een redelijke mate van waarschijnlijkheid van een faillissement is ontstaan. Het (voorwaardelijk) opzet op het faillissement zelf is geen zelfstandig vereiste. Met andere woorden, ten tijde van de tenlastegelegde handelingen moet het faillissement voor verdachte voorzienbaar zijn geweest.
De rechtbank constateert dat met de vaststellingsovereenkomst van 11 april 2017 de betalingsverplichting jegens de Belastingdienst kwam te vervallen. Verdachte had op dat moment echter nog twee forse schulden, bij de voornoemde stichtingen en het kantoor van zijn advocaat.
Verdachte was al in 2014 door zijn advocaat geïnformeerd dat een faillissement zou kunnen worden aangevraagd als hij de vordering van de stichtingen niet zou voldoen. Door na 4 april 2017, de datum van het arrest van het hof, betaling achterwege te laten, heeft hij een redelijke mate van waarschijnlijkheid van een faillissement doen ontstaan.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte vanaf 4 april 2017 een aanmerkelijke kans op een faillissement heeft doen ontstaan, waardoor vanaf die datum een faillissement voor hem voorzienbaar werd. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in de onder 2 genoemde goederen aan de boedel heeft onttrokken, wetende dat hierdoor schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld.
Medeplegen
De rechtbank heeft in de strafzaken van mr. [medeverdachte 2] en zijn kantoor geoordeeld dat het faillissement van [verdachte] in mei en juni 2017 voor [medeverdachte 2] (en zijn kantoor) niet voorzienbaar was. Gelet op dat oordeel acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] en/of zijn kantoor heeft gepleegd.
Conclusie
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten. Gelet op de tot stand gekomen procesafspraken, die er onder meer op neerkomen dat door en namens verdachte geen vrijspraak is bepleit, zal de rechtbank hier volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen [1] , te weten:
Feiten 1 en 3
Een geschrift, te weten het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 april 2018, zaaknummer C/18/18/68 F, DOC-001, p. 614 t/m 615;
Een geschrift, te weten de aangifte van A. Veenstra, van 25 april 2019, AG-001,
p. 601 t/m 606;
Een geschrift, te weten de brief van A. Veenstra aan verdachte van 24 april 2018, DOC-002, p. 618 t/m 619;
Een geschrift, te weten de e-mail van A. Veenstra aan verdachte van 14 juni 2018, DOC-004, p. 621;
Een geschrift, te weten de e-mail van A. Veenstra aan verdachte van 12 juli 2018, DOC-005, p. 622;
Een geschrift, te weten de e-mail van A. Veenstra aan verdachte van 16 juli 2018, DOC-054, p. 792;
Een geschrift, te weten de e-mail van A. Veenstra aan verdachte van 17 juli 2018, DOC-006, p. 623;
Een geschrift, te weten de e-mail van A. Veenstra aan verdachte van 30 augustus 2018, DOC-008, p. 628.
Feit 2
Een geschrift, te weten het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van
4 april 2017, zaaknummer 200.163.041/01, DOC-176, p. 1410 t/m 1415;
Een geschrift, te weten de brief van mr. [medeverdachte 2] aan [verdachte] van 26 mei 2014 (DOC-126), p. 1211 t/m 1212;
Een geschrift, te weten het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 april 2018, zaaknummer C/18/18/68 F, DOC-001, p. 614 t/m 615;
Een geschrift, te weten de aangifte van A. Veenstra, van 25 april 2019, AG-001,
p. 601 t/m 606;
Een geschrift, te weten de akte van levering van de [adres 2] door
[verdachte] aan [naam 1] , van 15 mei 2017, DOC-009, p. 629 t/m 632;
Een geschrift, te weten de overeenkomst van geldlening van 15 mei 2017, DOC-011, p. 636 t/m 637;
Een geschrift, te weten de akte van cessie van 7 juni 2017, zaaknummer 17720, DOC-014, p. 650 t/m 654;
Een geschrift, te weten de overeenkomst van 11 april 2017, DOC-188, p. 1483 t/m 1507;
Het proces-verbaal van bevindingen van 27 november 2019, AMB-003, p. 234 t/m 235;
Een geschrift, te weten een e-mail van A. Veenstra van 21 augustus 2018, DOC-058, p. 798.
Feit 4
Een geschrift, te weten het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 april 2018, zaaknummer C/18/18/68 F, DOC-001, p. 614 t/m 615;
Een geschrift, te weten de aangifte van A. Veenstra, van 25 april 2019, AG-001,
p. 601 t/m 606;
Een geschrift, te weten het openbaar faillissementsverslag over verdachte van 28 augustus 2019, DOC-043, p. 755 t/m 774.
5.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, in de periode van 24 april 2018 tot en met 25 april 2019,
in Nederland en/of Duitsland,
als degene die op 24 april 2018 door de rechtbank Noord-Nederland in staat van faillissement is verklaard,
desgevraagd, opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator heeft verstrekt,
waaronder onder meer:
-overzicht van de debiteuren en crediteuren, en
-grootboeken, en
-bankrekeningen, en
-aanwezige en verkochte activa, en
-het bezit en/of op kenteken hebben staan en/of verkopen van voertuigen, en
-het bezit en/of verkopen van onroerend goed en vorderingen, en
-het inkomen en de huur en ziektekosten en toeslagen, en
-inkomsten en/of lasten van partner en kinderen;
2.
hij, in de periode van 15 mei 2017 tot en met 25 april 2019, in Nederland en/of Duitsland,
als degene die op 24 april 2018 door de rechtbank Noord-Nederland in staat van faillissement is verklaard,
wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld,
opzettelijk voor het faillissement
a)
enig goed aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft hij:
- onroerend goed en (een) opstal(len), gelegen aan de [adres 2] verkocht aan [naam 1] op 15 mei 2017,
en
- voertuigen van het merk en/of type:
- Landrover (kenteken [kenteken 1] ), en
- BMW Isetta (kenteken [kenteken 2] ), en
- Citroen C5 (kenteken [kenteken 3] ), en
- Audi A6 (kenteken [kenteken 4] of [kenteken 5] ), en
- een (open) aanhangwagen (kenteken [kenteken 6] )
buiten het bereik van de curator gebracht,
en
- een vordering die verdachte had op [naam 2] , ten bedrage van € 170.984,83, gecedeerd aan [medeverdachte 1] BV voor een bedrag van € 10.000,=,
en
en
b)
een van zijn schuldeisers (te weten [medeverdachte 1] B.V.) op enige wijze wederrechtelijk heeft bevoordeeld, immers heeft hij:
- een vordering die [verdachte] had op [naam 2] , ten bedrage van € 170.984,83, gecedeerd aan [medeverdachte 1] B.V. voor een bedrag van € 10.000,=, waarop vervolgens die betaling van € 10.000,= in mindering is gebracht op openstaande facturen en/of vorderingen van [medeverdachte 1] B.V. en/of [bedrijf 1] B.V. aan/op hem, verdachte;
3.
hij, in de periode van 24 april 2018 tot en met 25 april 2019, in Nederland en/of Duitsland,
als degene die op 24 april 2018 door de rechtbank Noord-Nederland in staat van faillissement is verklaard, en wettelijk verplicht is tot het geven van inlichtingen, aan de curator in genoemd faillissement, zijnde mr. A. Veenstra,
na door de curator mondeling en/of schriftelijk en/of per e-mail gevraagde en vereiste inlichtingen in het kader van de afwikkeling van genoemd faillissement,
telkens heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk onvolledige inlichtingen heeft gegeven, met betrekking tot:
- het bezit en/of eigendom en/of verkoop en/of verhuur en/of exploitatie en/of financiering en/of hypotheekrechten en/of zekerheidsrechten en/of hypotheekbedragen en/of de hoogte van vorderingen en/of de waarde en/of het afbranden en/of de betaling van koopsom(men) en/of al dan niet uitgekeerde verzekeringspenning(en), van onroerend goed gelegen aan:
- de [adres 1] , en
- de [adres 3] , en
- de [adres 2] , en
- het cederen van een vordering en/of het ontvangen van geld(en) voor die vordering, en
- het in eigendom hebben en/of het op kenteken hebben staan en/of verkopen en/of het gebruik van een of meer voertuig(en), en
- het in bezit hebben en/of exploiteren en/of inkomsten genereren uit een eigen onderneming, en
- het ontvangen van inkomen uit loondienst en/of geld(en) met betrekking tot (te) ontvangen rente uit een verstrekte lening, en
- het gebruik van een of meer bankrekening(en) in Nederland en/of Duitsland en/of Oostenrijk, en
- zijn inkomen sedert het faillissement en/of van welke middelen hij, verdachte, heeft geleefd sedert het faillissement, en
- betalingen (betaalbewijzen), en
- rekeningafschriften van alle (Nederlandse en/of Duitse) privé bankrekeningen, en
- een arbeidsovereenkomst, en
- zijn maandelijkse ziektekosten, en
- bewijs omtrent de afwikkeling van [bedrijf 2] B.V. en bewijs aangaande uitschrijving uit de Kamer van Koophandel van [bedrijf 2] B.V. en de laatste jaarstukken, en
- een overzicht van crediteuren met naam-, adres-, en plaats gegevens en/ kenmerken, en
- belastingaangiften en aanslagen over de afgelopen drie jaren, en
- stukken waaruit afspraken met de belastingdienst blijken, tegen finale kwijting;
4.
hij, in de periode van 26 mei 2017 tot en met 25 april 2019, in Nederland en/of Duitsland,
als degene die op 24 april 2018 door de rechtbank Noord-Nederland in staat van faillissement is verklaard,
voor
entijdens het faillissement opzettelijk niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers,
immers heeft verdachte geen
- crediteuren- en debiteurenlijst en grootboek(en)
in de boekhouding van zijn eenmansbedrijf [eenmanszaak] en/of in de
boekhouding van [bedrijf 2] B.V. en/of in de boekhouding van zijn overige
werkzaamheden als zelfstandige verwerkt en/of laten verwerken en/of bewaard en/of
niet een zodanige administratie gevoerd en/of laten voeren en/of bewaard, dat daaruit
te allen tijde de rechten en verplichtingen van verdachte konden worden gekend,
ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 194, 341, 344a Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: als degene die in staat van faillissement is verklaard, desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator verstrekken;
feit 2
het misdrijf: als degene die in staat van faillissement is verklaard, voor of tijdens het faillissement enig goed aan de boedel onttrekken, terwijl hij weet dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, en
als degene die in staat van faillissement is verklaard, voor of tijdens het faillissement een van zijn schuldeisers op enige wijze wederrechtelijk bevoordelen;
feit 3
het misdrijf:als degene die in staat van faillissement is verklaard en wettelijk verplicht is tot het geven van inlichtingen, weigeren de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk onvolledige inlichtingen geven, meermalen gepleegd;
feit 4
het misdrijf:als degene die in staat van faillissement is verklaard, voor of tijdens het faillissement opzettelijk niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft conform het afdoeningsvoorstel gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt over de op te leggen straf.
8.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de gepleegde feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Hij heeft een perceel, voertuigen, een vordering ter waarde van € 170.984,83 en inkomsten onttrokken aan de boedel in een periode waarin een faillissement voor hem voorzienbaar was. Ook heeft hij geen deugdelijke administratie gevoerd en gedurende zijn faillissement geen volledige administratieve verantwoording afgelegd aan de curator. Verder heeft hij niet de door de curator gevraagde inlichtingen gegeven. Als gevolg hiervan was het voor de curator onmogelijk om het faillissement op een juiste wijze af te wikkelen, terwijl het maatschappelijke en economische verkeer verlangt dat faillissementen voortvarend en efficiënt worden afgewikkeld.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie over verdachte van 31 juli 2024. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De redelijke termijn
De rechtbank houdt rekening met een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Op 13 oktober 2020 heeft in het kader van het strafrechtelijke onderzoek een doorzoeking van het verblijfsadres van verdachte plaatsgevonden. Op dat moment is tegen verdachte een handeling verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank stelt vast dat op 13 oktober 2020 de redelijke termijn is aangevangen waarbinnen verdachte dient te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet worden afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De datum van dit vonnis is 16 december 2024, wat een overschrijding van de redelijke termijn met ruim twee jaar betekent. Deze termijnoverschrijding komt voor rekening van het Openbaar Ministerie, nu niet is gesteld of gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden die overschrijding van de redelijke termijn kunnen rechtvaardigen.
De op te leggen straf
De rechtbank stelt voorop dat zij haar eigen belangenafweging heeft gemaakt bij het bepalen van de op te leggen straf. Hoewel de ernst van het bewezen verklaarde op zichzelf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur rechtvaardigt, ziet de rechtbank voldoende aanleiding om conform het afdoeningsvoorstel een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaren op te leggen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn leeftijd, en de overschrijding van de redelijke termijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
8.4
Het in beslag genomen voorwerp
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat het in beslag genomen geldbedrag van € 19.175,-- verbeurd moet worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat het geldbedrag van € 19.175,-- moet worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp betreft dat aan verdachte toebehoort en geheel door middel van of uit de baten van het strafbare feit is verkregen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: als degene die in staat van faillissement is verklaard, desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator verstrekken;
feit 2
het misdrijf: als degene die in staat van faillissement is verklaard, voor of tijdens het faillissement enig goed aan de boedel onttrekken, terwijl hij weet dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, en
als degene die in staat van faillissement is verklaard, voor of tijdens het faillissement een van zijn schuldeisers op enige wijze wederrechtelijk bevoordelen;
feit 3
het misdrijf:als degene die in staat van faillissement is verklaard en wettelijk verplicht is tot het geven van inlichtingen, weigeren de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk onvolledige inlichtingen geven, meermalen gepleegd;
feit 4
het misdrijf:als degene die in staat van faillissement is verklaard, voor of tijdens het faillissement opzettelijk niet voldoen aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3 en 4 primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten het geldbedrag van
€ 19.175,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. van Campen, voorzitter, mr. H. Stam en
mr. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2024.
Buiten staat
Mr. De Waard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD met nummer 64808 (onderzoek Geraldton). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.