Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant 1] ,
1.Het geding in eerste aanleg
[naam bewindvoerder] benoemd tot bewindvoerder.
2.Het geding in hoger beroep
[appellant 1] en [appellant 2] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 25 januari 2017 en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, te bepalen dat hen alsnog de schone lei wordt verleend, althans te beslissen zoals het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
- het verzoekschrift in hoger beroep met bijlagen,
- de brief van mr. R.C. Vermeer (de voormalige advocaat van appellanten) van
7 februari 2017 met bijlagen,
- de brief van mr. Chan van 22 februari 2017,
[appellant 1] en [appellant 2] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat. De bewindvoerder is eveneens verschenen.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
[appellant 1] en [appellant 2] tussentijds beëindigd op de gronden genoemd in
[appellant 1] en [appellant 2] tijdens hun faillissement buiten het zicht van de curator een eigen onderneming hebben gevoerd. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat
[appellant 1] en [appellant 2] hun ondernemingsactiviteiten hebben verzwegen voor de rechter-commissaris en de rechtbank en dat de rechtbank bij de beoordeling van de schuldsaneringsverzoeken niet met die ondernemingsactiviteiten bekend was. Als de rechtbank daarmee wel bekend zou zijn geweest, dan zou geoordeeld zijn dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant 1] en [appellant 2] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zullen nakomen en zich zullen inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven, op welke grond de schuldsaneringsverzoeken zouden zijn afgewezen, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat [appellant 1] en [appellant 2] hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, meer in het bijzonder de informatieverplichting, niet naar behoren zijn nagekomen, kort gezegd omdat zij de bewindvoerder niet uit eigen beweging en ook niet desgevraagd hebben geïnformeerd over hun ondernemingsactiviteiten.
20 maart 2017) overgelegde grootboekkaarten (van Panta Rhei) en rekeningafschriften (van [bedrijf 2] ) zijn daartoe, gelet op de voor de boekhoudplicht aan het bestuur te stellen eisen, onvoldoende. Daarmee is nog altijd niet duidelijk in hoeverre
[appellant 1] en [appellant 2] profiteren van of risico lopen vanwege hun hoedanigheid van statutair bestuurder. [appellant 1] en [appellant 2] hebben verder niet voldoende inzichtelijk en controleerbaar gemaakt welke omzetten en resultaten binnen de ondernemingen zijn behaald (terwijl de hoogte van het inkomen van [appellant 1] naar zijn zeggen daarvan wel afhankelijk is) en aan wie daarvan uiteindelijk de revenuen toekomen.
[appellant 2] hebben niets aangevoerd dat tot een andere conclusie zou moeten leiden.
4.De beslissing
25 januari 2017.