ECLI:NL:GHARL:2017:2389

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
16/00244 en 16/00245
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over schending hoorplicht en toepassing bestuurlijke lus in vennootschapsbelastingzaak

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 14 maart 2017, wordt de schending van de hoorplicht door de Inspecteur in een vennootschapsbelastingzaak behandeld. De belanghebbende, [X] bv, had bezwaar gemaakt tegen aanslagen in de vennootschapsbelasting voor de jaren 2002 en 2003. De Inspecteur had de bezwaren ongegrond verklaard zonder de belanghebbende te horen, wat in strijd is met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank Gelderland had eerder de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslagen verminderd. De belanghebbende stelde dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om haar bezwaren mondeling toe te lichten, wat haar recht op een eerlijk proces in gevaar bracht.

Het Hof oordeelt dat de Inspecteur de hoorplicht heeft geschonden en dat dit verzuim niet zonder meer kan worden genegeerd. Het Hof past de bestuurlijke lus toe, wat inhoudt dat de Inspecteur de gelegenheid krijgt om het gebrek in de uitspraken op bezwaar te herstellen. Het Hof stelt een termijn van acht weken in om de belanghebbende alsnog te horen en om te rapporteren over de uitkomsten van dit hoorgesprek. De beslissing van het Hof houdt verder iedere beslissing aan, wat betekent dat er nog geen definitieve uitspraak is gedaan over de inhoudelijke bezwaren van de belanghebbende. Deze tussenuitspraak is openbaar gemaakt en kan niet worden aangevochten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 16/00244 en 16/00245
uitspraakdatum:
14 maart 2017
Tussenuitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] bvte [Z] (Gld.) (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 januari 2016, nummers AWB 13/6830, 13/6831 en 13/6832, ECLI:NL:RBGEL:2016:99, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2002 en 2003 aanslagen in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft de bezwaren tegen de aanslagen en beschikkingen ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep voor zover het ziet op voornoemde aanslagen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslagen Vpb 2002 en 2003 verminderd tot aanslagen berekend naar een belastbare winst van respectievelijk € 498.887 en € 257.770 en de bij de aanslagen vastgestelde beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het hoger beroep is op de zitting van 2 november 2016 behandeld. Tegelijk met de behandeling van deze zaken zijn ook de zaken met de nummers 15/01408 en 16/00243 behandeld.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze tussenuitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is de holdingmaatschappij van de [A] Groep, een groothandel in dakmaterialen met verschillende vestigingen in Nederland. [B] (hierna: [B] ) is directeur-grootaandeelhouder van belanghebbende.
2.2.
Op 13 april 2012 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig uitspraak doen op bezwaar. Op 27 december 2012 heeft de Rechtbank beslist dat de Inspecteur uiterlijk op 15 februari 2013 uitspraak moet doen (ECLI:NL:RBARN:2012:2727). De Inspecteur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld op 5 februari 2013. Dit hoger beroep heeft het Hof op 10 december 2013 gegrond verklaard en het beroep van belanghebbende niet ontvankelijk verklaard omdat het onredelijk laat is ingediend (ECLI:NL:GHARL:2013:9369).
2.3.
Op 8 maart 2013 heeft belanghebbende voor de tweede maal beroep ingesteld tegen het niet tijdig uitspraak doen op bezwaar. De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 17 oktober 2013 beslist, dat de Inspecteur uiterlijk vijf weken na betekening van het arrest van het Hof van 13 augustus 2013, afdeling civiel recht (ECLI:NL:GHARL:2013:5997
),een beslissing op de bezwaarschriften moet nemen en dat hij vanaf het moment dat twee weken zijn verstreken na de datum van verzending van deze uitspraak (17 oktober 2013) een dwangsom van € 5.000 per dag met een maximum van € 250.000 verbeurt voor elke dag waarmee hij de voornoemde termijn overschrijdt.
2.4.
Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 29 oktober 2013 heeft de Inspecteur op de bezwaren beslist.

3.Het geschil

In geschil is onder meer of de Rechtbank ten onrechte heeft afgezien van terugwijzing naar de Inspecteur, nadat belanghebbende in de bezwaarfase niet is gehoord. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur beantwoordt deze ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient belanghebbende in de gelegenheid te worden gesteld gehoord te worden, voordat de Inspecteur op het bezwaar beslist. Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift aangegeven gehoord te willen worden. De Inspecteur heeft uitspraak gedaan zonder belanghebbende vooraf te horen.
4.2.
Belanghebbende klaagt over het feit dat zij niet gehoord is. Volgens belanghebbende dient zij gehoord te worden omdat zij nimmer op de inhoudelijke correcties heeft kunnen reageren.
4.3.
De Inspecteur brengt hier tegen in, dat hij niet heeft gehoord omdat daarvoor de tijd ontbrak. In de onder 2.3 genoemde uitspraak heeft de Rechtbank hem opgedragen binnen twee weken uitspraak te doen. De tijd die de Inspecteur na ontvangst van de uitspraak restte was te kort om belanghebbende inzage te verstrekken in het bezwaardossier, haar uit te nodigen voor het hoorgesprek, het hoorverslag op te stellen, het hoorverslag aan belanghebbende toe te zenden voor haar reactie, de reactie te verwerken in het definitieve hoorverslag en uitspraak op bezwaar te doen. De Inspecteur heeft aangenomen dat de Rechtbank met het bepalen van de uitspraaktermijn binnen twee weken heeft meegewogen dat deze waarborgen voor belanghebbende teloor gingen.
4.4.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 23 december 2016, nr. 15/02137, ECLI:NL:HR:2016:2829, het volgende overwogen:
“Indien de rechtbank of het hof tot het oordeel komt dat de inspecteur in de bezwaarfase de belanghebbende niet (op de juiste wijze) heeft gehoord alvorens uitspraak op bezwaar te doen, kan de rechtbank of het hof in de uitspraak met toepassing van artikel 6:22 Awb aan dat verzuim voorbijgaan mits de belanghebbende daardoor niet is benadeeld. Van een dergelijke benadeling zal in de regel geen sprake zijn wanneer het verzuim is hersteld doordat de belanghebbende zijn bezwaren in beroep en in hoger beroep schriftelijk heeft kunnen uiteenzetten en mondeling heeft kunnen toelichten, omtrent de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan tussen de inspecteur en de belanghebbende (uiteindelijk) geen verschil van mening bestaat, en het geschil betrekking heeft op een aangelegenheid waarbij de inspecteur geen beleidsvrijheid toekomt (vgl. HR 18 april 2003, nr. 37790, ECLI:NL:HR:2003:AF7495, BNB 2003/267, en HR 20 mei 2005, nr. 39816, ECLI:NL:HR:2005:AT5894, BNB 2005/300).”
4.5.
Belanghebbende heeft voor de aanslagen Vpb 2002 en 2003 betwist dat sprake zou zijn van inkoopkortingen en winstuitdelingen door belanghebbende aan [B] . Voor die aanslagen bestaat een geschil over de van belang zijnde feiten en omtrent de waardering daarvan.
4.6.
Nu de Inspecteur belanghebbende niet heeft gehoord terwijl zij daarom wel heeft verzocht, en de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan in geschil zijn, zal het Hof met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (bestuurlijke lus) de Inspecteur in de gelegenheid stellen dat gebrek in de uitspraken op bezwaar te herstellen. Het Hof zal hiervoor een termijn stellen van acht weken na dagtekening van deze tussenuitspraak. De Inspecteur dient het Hof te berichten of hij alsnog overgaat tot het horen van belanghebbende. Bij bevestigende beantwoording moet de Inspecteur na het horen het Hof berichten of het hoorgesprek reden is geweest tot heroverweging van de uitspraken op bezwaar en, bij bevestigende beantwoording, hoe de uitspraken op bezwaar na de heroverweging luiden.

5.Beslissing

Het Hof:
– stelt de Inspecteur in de gelegenheid om binnen acht weken na dagtekening van deze tussenuitspraak belanghebbende alsnog te horen, met inachtneming van de aanwijzingen in onderdeel 4.6 van deze uitspraak, en
– houdt verder iedere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
14 maart 2017in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
De voorzitter,
(S. Darwinkel)
(R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 maart 2017
Tegen deze tussenuitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.