Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN
1.[appellant 1] ,
1.[geïntimeerde 1] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
1.Het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
Vanuit drie luiken in houten vloeren en luik in kelderwand is de fundering te zien. Regelmatig zweeft de betonfundering. Met name vanuit het mangat in de kelder is te zien dat funderingsbalken onder de hal/gang niet op de grondslag steunen.(…) Vanuit het luik in de woonkamer/achterkamer is de fundering van de zijgevel te zien. Ook hier zweeft de funderingsbalk. (…) Herstelkosten zijn nu niet in te schatten. (…) Advies aan koper: niet kopen!
3.De procedure in eerste aanleg
4.De beoordeling van het geschil in hoger beroep
vragen om problemen’ (§ 5.3, 6e alinea) en schrijft dat de fundering niet deugdelijk is aangelegd (§ 5.6).
Volgens de hier toepasselijke Haviltex-maatstaf mocht daarom niet op grond van enkel de kennisneming van het VEH-rapport en het vervolgens instemmen met de koopovereenkomst (inclusief de koopprijs) redelijkerwijze worden aangenomen dat [appellanten] heeft aanvaard dat de fundering van de aanbouw door een ondeugdelijke constructiemethode tot aanzienlijke verzakking zou kunnen leiden.
de feitelijke eigenschappen[bezat]
die nodigz
ijn voor een normaal gebruik als woonhuis, als gesteld in artikel 5.3 van de overeenkomst.
[geïntimeerden] zijn in hoger beroep ook al niet teruggekomen op hun beroep op verjaring. Dat is in het bestreden vonnis terecht verworpen. Het hof neemt over hetgeen daarover in het bestreden vonnis is overwogen, te weten dat de verjaring is gestuit door ontvangst van de brief van 16 december 2011 (productie 11 bij dagvaarding in eerste aanleg), die de advocaat van [appellanten] aan de rechtshulpverlener van [geïntimeerden] heeft gestuurd.
hebben in § 12 van hun conclusie van antwoord nog betwist dat de non-conformiteit hun op grond van schuld of krachtens rechtshandeling kan worden toegerekend, maar hebben zich daarmee, alleen al door weglating van de in artikel 6:75 BW bedoelde in het (rechts)verkeer geldende opvattingen, niet voldoende duidelijk op overmacht beroepen. Uit de formulering van artikel 6:74 lid 1 BW en die van artikel 6:75 BW blijkt immers dat het op hun weg had gelegen om een beroep op overmacht feitelijk te onderbouwen. Die onderbouwing is ook niet in hoger beroep gegeven.