Uitspraak
[appellant],
RNA,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
"Kenmerken van de referentiefunctie- Verrichten van receptie-, bewakings- en schoonmaaktaken gedurende de nachtelijke uren;- in de regel alleenwerkend van ca 23.00 tot 07.00 uur.(…)
a. voor recht wordt verklaard dat de arbeidsomvang van [appellant] in de periode l mei 2007 tot en met 31 december 2009 vastgesteld dient te worden op 90,4 uren per maand en dat zowel het loon (inclusief zondag- en nachttoeslagen) als de vakantietoeslag over de periode l mei 2007 tot en met 31 december 2010 berekend en uitbetaald dienen te worden over deze arbeidsomvang van 90,4 uren per maand;b. voor recht wordt verklaard dat [appellant] de functie van nachtreceptionist uitoefende vanaf28 februari 2003 tot en met 31 december 2009 en dat zowel het loon, de vakantietoeslag als de overige toeslagen op basis van de functie van nachtreceptionist berekend en uitbetaald dienen te worden;c. Accor wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over het achterstallige salaris;d. Accor wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente vanaf de vervaldagen tot de dag der algehele voldoening;e. Accor wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten."
"De kantonrechter:verklaart voor recht dat de arbeidsomvang van [appellant] in de periode l mei 2007 tot en met31 december 2009 64 uren per maand was en dat zowel het loon (inclusief zondag- en nachttoeslagen) als de vakantietoeslag over die periode berekend en uitbetaald dienen te worden over deze arbeidsomvang, waarbij rekening dient te worden gehouden met wat ter zake reeds is betaald;veroordeelt Accor tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW met een maximum van 10% over het achterstallige salaris; veroordeelt Accor voorts tot betaling van de wettelijke rente over het achterstallige salaris vanaf de respectievelijke vervaldagen tot de dag der algehele voldoening;verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten bedraagt;wijst af het meer of anders gevorderde."
“niet meer tot de mogelijkheden behoort."
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij schade heeft geleden doordat de door RNA ingeschakelde deurwaarder niet tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van 5 oktober 2011. De schade bestaat uit een bedrag van € 67.586,02 aan achterstallig loon en een bedrag van € 11.950,24 aan misgelopen WW-uitkering. Deze bedragen, die zijn gebaseerd op een gemiddelde arbeidsomvang van 127,83 uren per maand en een inschaling van de functie van [appellant] in functiegroep 5, zouden volgens [appellant] in hoger beroep zijn toegewezen.
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de partij die zich op feiten en stellingen wil beroepen dit op zodanige wijze dient te doen dat dit voor de rechter en de wederpartij duidelijk is (zie ook HR 17 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008: BE7628 ). Enkel die delen en de inhoud van de overgelegde producties waarnaar specifiek is verwezen kunnen in beginsel in de beoordeling worden betrokken. Alleen voor zover [appellant] in het hoger beroep op de hiervoor genoemde stukken is ingegaan, heeft het hof daarop acht geslagen.
grieven 2 tot en met 15stelt het hof voorop dat voor het antwoord op de vraag of de cliënt van een advocaat schade heeft geleden als gevolg van het feit dat deze laatste heeft verzuimd hoger beroep in te stellen, in beginsel moet worden beoordeeld hoe de appelrechter had behoren te beslissen, althans moet het te dier zake toewijsbare bedrag worden geschat aan de hand van de goede en kwade kansen die appellant in hoger beroep zou hebben gehad (HR 16 februari 2007 ECLI:NL:HR:2007:AZ0419 en
21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7491). In de onderhavige zaak dient derhalve te worden beoordeeld of de gemiddelde arbeidsomvang in hoger beroep op een hoger gemiddelde zou zijn vastgesteld, alsmede of in hoger beroep de vordering tot wijziging van de functie-indeling alsnog zou zijn toegewezen. Indien dit in redelijkheid niet kan worden vastgesteld komt het hof toe aan een inschatting van de proceskansen met inachtneming van de goede en kwade kansen die [appellant] in hoger beroep zou hebben gehad.
RNA heeft urenoverzichten in het geding gebracht om aan te tonen dat de door [appellant] aangewezen referteperiode niet als representatief kan worden aangemerkt. [appellant] heeft in reactie op deze urenoverzichten bij pleidooi zelf urenoverzichten in het geding gebracht.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [appellant] in de referteperiode juli, augustus en september 2006 aanzienlijk meer heeft gewerkt dan in andere kwartalen, zodat van een structureel karakter van de door [appellant] gestelde arbeidsomvang geen sprake is. Met RNA is het hof derhalve van oordeel dat de door [appellant] aangewezen referteperiode niet als representatief kan worden aangemerkt. Dat [appellant] dat (deels) ook heeft onderkend blijkt uit de niet nader toegelichte correctie “voor seizoensinvloed” die hij zelf heeft doorgevoerd.
Het betoog van [appellant] in grief 9, inhoudende dat de referteperiode februari tot en met april 2007 niet representatief is omdat RNA hem ten gevolge van zijn beroep op artikel 7:610b BW in die periode bewust minder heeft laten werken, vindt geen steun in het onderhavige procesdossier. Aangezien dit betoog van [appellant] door RNA gemotiveerd is betwist en [appellant] ook in onderhavig hoger beroep heeft nagelaten zijn stelling vervolgens nader te onderbouwen, zal deze worden gepasseerd. In dit verband overweegt het hof dat uit de stellingen van [appellant] in de procedure tegen Accor (CvR nr. 5) volgt dat [appellant] pas na begin april 2007 een beroep heeft gedaan op het rechtsvermoeden. Dat sluit aan bij het betoog van Accor in die procedure (CvD nr. 9), dat [appellant] zich begin mei 2007 op het rechtsvermoeden heeft beroepen. In de door [appellant] zelf overgelegde brief van Accor van 11 juli (productie 3 bij CvA in de procedure met Accor) wordt melding gemaakt van een gesprek tussen [appellant] en Accor van begin mei 2007, waarin over de arbeidsduur is gesproken, zodat het aannemelijk is dat [appellant] zich begin mei 2007 op het rechtsvermoeden heeft beroepen. Of het beroep nu medio april 2007 of begin mei 2007 is gedaan, dat beroep kan in beide gevallen niet verklaren dat Accor [appellant] in de maanden februari en maart 2007 minder heeft laten werken.
grieven 2 tot en met 9falen.
De functie-indeling
Het beroep op de klachtplicht van art. 6:89 BW wordt verworpen nu deze regeling slechts is bedoeld voor gevallen waarin geklaagd wordt over een gebrek in geleverde goederen of diensten en niet voor onvoldoende betaald loon als tegenprestatie voor arbeid. Daarvoor geldt de verjaringstermijn van art. 3:308 BW. Voor toepassing van artikel 6:248 BW bestaat, zonder nadere toelichting - die ontbreekt -, evenmin aanleiding. Het late klagen over de functie-indeling en vervolgens wachten met het starten van een procedure, zoals RNA heeft aangevoerd, biedt daarvoor onvoldoende grond. Het hof laat dan nog daar dat Accor in de procedure tussen haar en [appellant] uitgebreid verweer heeft gevoerd, maar dit verweer niet heeft opgeworpen, zodat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat zij dit verweer in de appelprocedure wel zou hebben gevoerd.
grieven 10 tot en met 15zijn gericht tegen het oordeel dat in hoger beroep zou zijn geoordeeld dat [appellant] geen aanspraak kon maken op indeling in functiegroep 5 en het daarbij behorende salaris.
Van een situatie waarin de werkgever de werknemer in strijd met de cao niet heeft ingeschaald en waartegen de werknemer zo nodig de in de cao nader omschreven bezwaarprocedure kan instellen, is in de onderhavige zaak geen sprake. Dit betekent dat de vergelijking met voormeld arrest enkel om die reden al niet opgaat. Anders dan de kapster in voornoemd arrest is [appellant] , gelet op artikel 5 en 6 van zijn arbeidsovereenkomst, immers wel ingedeeld in een functie en functiegroep. Het hof ziet hier ook geen andere grond voor een verzwaarde stelplicht. Maar ook als moet worden aangenomen dat op Accor in hoger beroep een verzwaarde stelplicht zou hebben gerust, zou dit niet tot het oordeel hebben geleid dat aannemelijk is dat Accor deze zou hebben geschonden. RNA heeft in de onderhavige procedure haar betwisting van de door [appellant] gestelde feiten en omstandigheden immers deugdelijk gemotiveerd, onder meer door te verwijzen naar het verweer dat Accor ten overstaan van de kantonrechter heeft gevoerd. Van een situatie waarin de stellingen van [appellant] onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken is derhalve geen sprake. Grief 10 faalt.
“de bedrijfsfunctie meer verantwoordelijkheden heeft, zoals bijvoorbeeld het tevens verrichten van de nacht-audit-taken, conform de referentiefunctie nachtreceptionist, dan indeling in groep 5”.Voornoemde richtlijnen bepalen ten aanzien van de functie nachtreceptionist dat deze in groep 5 moet worden ingedeeld. In het geval dat
“de bedrijfsfunctie minder verantwoordelijkheden heeft, zoals bijvoorbeeld het niet uitvoeren van nacht-audit-werkzaamheden, zodat de receptie, beveiligings- en schoonmaakwerkzaamheden overblijven” behoort indeling in groep 4 te volgen.
Deze omschrijvingen leiden ertoe dat niet bepalend is of de functie van [appellant] als nachtportier of als nachtreceptionist moet worden aangemerkt, maar beoordeeld moet worden of de verrichte werkzaamheden behoren te worden ingedeeld in functiegroep 5. In beide functies kan een indeling in functiegroep 5 immers aan de orde zijn.
Voor de vraag of de functie van [appellant] had moeten worden ingedeeld in functiegroep 5 is bepalend of [appellant] meer verantwoordelijkheden had dan een nachtportier, zoals het tevens verrichten van nacht-audit-taken conform de referentiefunctie nachtreceptionist.
heeft bij memorie van grieven uitvoerig uiteengezet waaruit de werkzaamheden die hij bij de uitoefening van zijn functie verrichtte bestonden. RNA heeft daarop gereageerd met een verwijzing naar het gemotiveerde verweer van Accor in de procedure ten overstaan van de kantonrechter.
grief 16heeft [appellant] betoogd dat de gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW in hoger beroep volledig zou zijn toegewezen en niet zou zijn gematigd tot 10%. Dit standpunt wordt verworpen. Accor heeft verweer gevoerd in een juridisch geschil en heeft daarin een standpunt ingenomen dat pleitbaar was. In hetgeen door partijen over en weer gesteld is kunnen geen aanwijzingen worden gevonden dat Accor in strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld. Mede gelet op de lijn in de jurisprudentie omstreeks 2012/2013 leidt het voorgaande ertoe dat niet aannemelijk is dat in hoger beroep een hogere wettelijke verhoging zou zijn toegewezen. Grief 16 faalt.
De slotsom