Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een journaalbericht van mr. Reijnen van 1 september 2016 met productie(s);
3.De vaststaande feiten
2008 (verder te noemen: de minderjarige). De moeder is sinds 2011 alleen met het gezag over de minderjarige belast. De minderjarige heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel
1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
17 april 2012, zaak 805/09). Van de rechter kan temeer een actieve opstelling worden verlangd naarmate voor de weigering van de met het gezag belaste ouder minder – of zelfs geen – goede en voldoende aannemelijk gemaakte gronden worden aangevoerd (HR
17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91).
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Het lukt de moeder vanuit haar eigen wantrouwen jegens de vader onvoldoende om de minderjarige te stimuleren om contact te hebben met de vader. Ter zitting is bijvoorbeeld gebleken dat de moeder het aan de minderjarige overlaat of hij al dan niet omgang wenst met de vader, terwijl die keuze, gelet op de leeftijd van de minderjarige, niet bij hem behoort te liggen. Illustratief in dit verband is ook het gegeven dat de moeder tijdens het tweede omgangsmoment in [F] niet open stond voor het verzoek van de omgangsbegeleidster om het bezoek met vijf minuten te verlengen, omdat de minderjarige net zo leuk met de vader aan het spelen was.
Gebleken is dat hoewel de zorgen over de cognitieve ontwikkeling van de minderjarige zijn afgenomen nu hij speciaal onderwijs volgt, de zorgen over zijn sociaal-emotionele ontwikkeling alleen maar groter zijn geworden. De moeder heeft naar voren gebracht dat de minderjarige 's ochtends niet naar school wil, en dat hij na schooltijd vaak verdrietig en angstig is over dingen die op school zijn gebeurd, bijvoorbeeld kinderen die hebben geschreeuwd. De moeder stelt zich op het standpunt dat omgang met de vader gelet op deze zorgen een te zware belasting voor de minderjarige vormt en in strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarige moet worden geacht. Op grond van de overgelegde stukken is naar het oordeel van het hof echter onvoldoende vast komen te staan dat er een verband is tussen mogelijk contact van de minderjarige met de vader en de bedreiging in de (sociaal-emotionele) ontwikkeling van de minderjarige, mede gelet op het feit dat de ontwikkeling van de minderjarige verder is gestagneerd in de periode dat er niet werd ingezet op contact met de vader. De moeder lijkt voorbij te gaan aan haar eigen aandeel in de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige, nu zij tot op heden de door de raad voor haar geadviseerde hulpverlening (pedagogische hulp en traumatherapie) nog niet heeft opgestart. Nu er naar het oordeel van het hof evenmin andere objectief vast te stellen contra-indicaties voor omgang tussen de vader en de minderjarige zijn, is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat omgang tussen de vader en de minderjarige (anderszins) in strijd moet worden geacht met de zwaarwegende belangen van de minderjarige. De vader heeft steeds de adviezen van de hulpverleners gevolgd en daarmee het belang van de minderjarige boven zijn eigen belang gesteld. Er is derhalve geen reden om de vader de omgang met de minderjarige te ontzeggen.
Het is aan de GI om op korte termijn te komen met een concreet plan dat zich richt op het tot stand brengen van omgang tussen de vader en de minderjarige. Het hof acht het daarbij onvoldoende dat alleen wordt ingezet op speltherapie voor de minderjarige om zijn beeld van de vader bij te stellen. Er dient ook ingezet te worden op hulpverlening aan het systeem van de moeder en de minderjarige, nu dat systeem grote invloed heeft op het beeld dat de minderjarige heeft van de vader. Gelet op de leeftijd van de minderjarige gaat het hof ervan uit dat hier meer voortvarendheid in zal worden betracht dan tot op heden is gebeurd. Het hof acht het daarbij aangewezen dat de raad in het kader van zijn toezichthoudende taak een vinger aan de pols houdt.