5.1Voorts heeft de gemeente de stelling dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de kosten van de huishouding delen, in die zin dat zij daaraan beiden een bijdrage leveren, na de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van [geïntimeerden] bij memorie van antwoord onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd weersproken. Dat de kosten van de huur en de nutsvoorzieningen worden afgeschreven van de ‘en/of’-rekening van [geïntimeerde 1] staat aan het gemeenschappelijk dragen van de kosten van de huishouding niet in de weg. Als onbetwist staat voorts vast de stelling van [geïntimeerden] dat de zorgtoeslag van beiden wordt gestort op de rekening van [geïntimeerde 2] , naast diens eigen Wajonguitkering. [geïntimeerden] heeft gesteld dat daarvan boodschappen worden betaald. Uit de omstandigheid dat uit de afschriften kan worden afgeleid dat [geïntimeerde 2] met enige regelmaat (kleine) bedragen pint in de nachtelijke uren kan -anders dan de gemeente heeft aangevoerd - zonder toereikende toelichting die ontbreekt, niet worden afgeleid dat [geïntimeerde 2] niet zou bijdragen aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Daarmee is immers niet weerlegd de stelling van [geïntimeerden] dat [geïntimeerde 2] de meeste boodschappen contant afrekent. Dat de opnames van de rekening van [geïntimeerde 2] onvoldoende zouden zijn om de boodschappen van een tweepersoonshuishouden te financieren, zoals de gemeente heeft gesteld, vindt geen steun in de bankafschriften (productie 3 bij memorie van antwoord). Daaruit blijkt immers van (andere dan de hiervoor bedoelde) opnamen van relevante omvang, zoals € 100,- (13 juli 2015), € 20,- (14 juli 2015), € 10,- (15 juli 2015), € 50,- (16 juli 2015), € 10,- (17 juli 2015), € 20,- (18 juli 2015), € 10,- (19 juli 2015), €10,- en 20,- (24 juli 2015), € 20,- (25 juli 2015), € 10,- en € 20,- (28 juli 2015), € 20,- (31 juli 2015), € 200,- (17 augustus 2015), € 50,- (25 november 2015) , € 500,- (2 december 2015), € 100,- (3 december 2015) en € 70,- (11 december 2015). Daarnaast blijkt regelmatig van betalingen van het tanken van benzine. Derhalve is naar het oordeel van het hof sprake van een in dit verband voldoende financiële vermenging. Dat deze bijdrage evenredig dient te zijn, is een eis die de wet niet stelt. Daarmee faalt grief 4.