ECLI:NL:GHARL:2017:129

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
10 januari 2017
Zaaknummer
16/00080 en 16/00081
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en aftrek voorbelasting met betrekking tot valse facturen in de bouwsector

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een eenmanszaak actief in de bouwsector, tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 94.500 die door de Inspecteur is opgelegd over het tijdvak van 1 juni 2008 tot en met 31 december 2008. De naheffingsaanslag is gebaseerd op het vermoeden dat belanghebbende valse facturen heeft gebruikt om onterecht voorbelasting af te trekken. De rechtbank Gelderland had eerder de naheffingsaanslag gedeeltelijk vernietigd en de heffingsrente aangepast. Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de facturen authentiek zijn en dat hij recht heeft op aftrek van voorbelasting. De Inspecteur heeft echter betwist dat de facturen geldig zijn en heeft bewijs geleverd dat de facturen vals zijn. Het Hof heeft vastgesteld dat de bewijslast bij belanghebbende ligt en dat hij niet heeft aangetoond dat de betwiste facturen authentiek zijn. Het Hof concludeert dat belanghebbende de facturen zelf heeft opgesteld om een hogere teruggave van omzetbelasting te verkrijgen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 16/00080 en 16/00081
uitspraakdatum: 10 januari 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 december 2015, nummers AWB 14/3746 en 15/3521, ECLI:NL:RBGEL:2015:7531, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Winterswijk(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 juni 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 94.500. Bij beschikking is € 4.189 heffingsrente berekend.
1.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 10 juni 2010 bezwaar gemaakt.
1.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 4 juni 2014 beroep ingesteld tegen het uitblijven van de uitspraak op bezwaar. Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep geregistreerd onder nummer AWB 14/3746.
1.4.
De Inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan. Hierbij heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot € 22.039 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
1.5.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 17 juni 2015 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De Rechtbank heeft het beroep geregistreerd onder nummer AWB 15/3521.
1.6.
De Rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar gegrond verklaard, het beroep tegen de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente ongegrond verklaard, het beroep tegen de in bezwaar toegekende kostenvergoeding gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur inzake de kostenvergoeding vernietigd, de proceskostenvergoeding vastgesteld op in totaal € 1.713, de door de Inspecteur verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.260 en de vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade vastgesteld op € 3.500.
1.7.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.8.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.9.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
1.10.
Belanghebbende heeft op 26 oktober 2016 en 24 november 2016 nadere stukken ingediend.
1.11.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2016. Belanghebbende is verschenen. Op verzoek van belanghebbende is als getuige gehoord [A] . Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [B] , mr. [C] en [D] .
1.12.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende was sinds 29 mei 2000 in de administratie van de Belastingdienst opgenomen als ondernemer voor de heffing van omzetbelasting. De onderneming betrof een eenmanszaak onder de naam [E] . De activiteiten bestonden uit het lijmen van wanden in de bouwsector. Belanghebbende maakte hierbij geregeld gebruik van onderaannemers.
2.2.
Belanghebbende heeft in 2008 per maand aangifte omzetbelasting gedaan. In de aangiften over de maanden juli tot en met december 2008 is aan verschuldigde omzetbelasting € 15.416 vermeld en als voorbelasting € 89.729. Daarnaast heeft belanghebbende de belastingvermindering voor kleine ondernemers (hierna: ko-regeling) tot een bedrag van € 2.622 toegepast. Per saldo is aan belanghebbende een bedrag van € 76.935 teruggegeven.
2.3.
Op 28 augustus 2008 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2008 tot en met 30 juni 2008. De controle is ingesteld door [F] . Van het boekenonderzoek is op 9 oktober 2008 een rapport opgemaakt. In dit rapport is vermeld dat belanghebbende in de gecontroleerde periode ten onrechte aftrek van voorbelasting heeft geclaimd ten aanzien van facturen waarop geen omzetbelasting is vermeld en ten aanzien van offertes. Tevens is vermeld dat belanghebbende uitdrukkelijk erop is gewezen dat dit niet is toegestaan. De op de aangiften over het eerste half jaar van 2008 in aftrek gebrachte voorbelasting van € 82.023 wordt naar aanleiding van het onderzoek gedeeltelijk gecorrigeerd. De teruggaaf wordt vastgesteld op € 41.193.
2.4.
Op 13 januari 2009 is belanghebbende failliet verklaard. Het faillissement is op 16 februari 2015 geëindigd.
2.5.
Op 16 januari 2009 heeft belanghebbende aangifte gedaan bij de politie Borculo/Berkelland van diefstal en inbraak in zijn woning aan de [a-straat] 20 te [Z] , waarbij volgens belanghebbende drie verhuisdozen zijn verdwenen. In één van de dozen zat een deel van de administratie van zijn onderneming
.
2.6.
Op 29 januari 2009 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de periode 1 juli 2008 tot en met 31 december 2008. De controle is ingesteld door [G] (hierna: [G] ). Tijdens de controle is geconstateerd dat verschillende facturen met pen of potlood waren gewijzigd en dat er geen aansluiting bestond tussen de administratie en de ingediende aangiften omzetbelasting. De controle is vervolgens stilgelegd. [G] heeft tijdens een verhoor in het kader van het later tegen belanghebbende ingestelde strafrechtelijke onderzoek verklaard dat hij bij zijn controle is uitgegaan van de facturen in een zwarte map, die was afgegeven bij de Belastingdienst.
2.7.
Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het onderzoek door [G] is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld tegen belanghebbende en zijn partner mevrouw [H] . Belanghebbende werd verdacht van het vervalsen of valselijk opmaken van facturen en het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting. Hij is hierover op 7 en 8 december 2009 gehoord. Tot de stukken van het geding behoort een overzichtsproces-verbaal van 18 december 2009 opgemaakt door [I] en [J] , opsporingsambtenaren van de FIOD-ECD. Tot de stukken van het geding behoren voorts de facturen die het voorwerp waren van het onderzoek van de FIOD-ECD.
2.8.
Na afloop van het strafrechtelijk onderzoek heeft [G] zijn belastingcontrole vervolgd en daarvan een controlerapport opgemaakt dat op 14 april 2010 aan de curator van belanghebbende is toegezonden (hierna: het rapport). De uitkomsten van dat strafrechtelijke onderzoek zijn verwerkt in het rapport. In het rapport is vermeld dat op diverse facturen wijzigingen zijn aangebracht, waardoor er onjuiste bedragen aan voorbelasting in de aangiften zijn meegenomen. Gewezen wordt op facturen van onder andere [K] , [L] en [M] . Daarnaast wordt in het rapport opgemerkt dat het vermoeden bestaat dat ook een aantal andere facturen valselijk door belanghebbende is opgemaakt om een hogere teruggave van omzetbelasting te bewerkstelligen. Volgens de controlerend ambtenaar leidt dit tot de conclusie dat belanghebbende tot een bedrag van € 91.175 aan voorbelasting teveel in aftrek heeft gebracht in zijn aangiften. Daarnaast worden correcties van € 703 wegens privégebruik auto en € 2.622 wegens het ten onrechte toepassen van de ko-regeling aangekondigd. In totaal wordt een naheffingsaanslag van € 94.500 aangekondigd.
2.9.
Met dagtekening 27 mei 2010 heeft de Inspecteur aan belanghebbende over het tijdvak 1 juni 2008 tot en met 31 december 2008 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 94.500. Weliswaar vermeldt de naheffingsaanslag als tijdvak de hiervoor genoemde periode, maar hij ziet slechts op het derde en vierde kwartaal van 2008. Tevens is € 4.189 aan heffingsrente in rekening gebracht.
2.10.
In het proces-verbaal van ambtshandeling van 18 augustus 2010 van de onder 2.7 genoemde opsporingsambtenaren is onder meer het volgende opgenomen:
“Ten aanzien van het vervalsen of valselijk opmaken van facturen wordt nog opgemerkt dat in de door Oficier van Justitie [N] inbeslaggenomen administratie van [X] een zestal facturen zijn aangetroffen van [O] aan [X] .
Het betreft de volgende facturen:
- factuur [S] aan [X] dd. 27-4-2008 nr. 98 ten bedrage van € 7.460,- inclusief OB
- factuur [S] aan [X] dd. 8-6-2008 nr. 101 ten bedrage van € 6.683,04 inclusief OB
- factuur [S] aan [X] dd. 22-8-2008 nr. 102 ten bedrage van € 8.075,34 inclusief OB
- factuur [S] aan [X] dd. 14-10-(2008) nr. 105 ten bedrage van € 13.199,48 inclusief OB
- factuur [S] aan [X] dd. 22-10-2008 nr. 107 ten bedrage van €13.018,60- inclusief OB
- factuur [S] aan [X] dd. 26-10-208 nr. 108 ten bedrage van € 3.229,66 inclusief OB
Volgens een handmatige aantekening op deze facturen zijn de factuurbedragen contant betaald en zijn de facturen voorzien van een handtekening waaruit kan worden opgemaakt dat deze afkomstig is van [O] . Bij vergelijking van deze handtekeningen met de handtekening waarmee [O] zijn eigen getuigenverklaring G-04 heeft ondertekend valt op dat de handtekeningen op de facturen geen enkele overeenkomst vertoont met de handtekening van zijn eigen getuigenverklaring. Hierdoor ontstaat ten aanzien van deze facturen het vermoeden dat de facturen door [X] zijn voorzien van de aantekening ‘contant’ en een vervalste handtekening.”
2.11.
Belanghebbende is bij vonnis van 12 februari 2013 door de rechtbank Oost-Nederland veroordeeld wegens (samengevat) het opzettelijk in de periode juli 2008 tot en met januari 2009 doen van onjuiste of onvolledige aangifte(n) omzetbelasting over de periode juni tot en met december 2008 waardoor te weinig belasting werd geheven en het plegen van valsheid in geschrift door het in de periode mei 2008 tot en met januari 2009 en juni 2009 vervalsen van vijf facturen of nota’s.
2.12.
Op 24 februari 2014 heeft belanghebbende een e-mail gestuurd naar [P] , medewerker van de Belastingdienst, met voor zover van belang de volgende inhoud:
“Niet dat er weer onenigheden komen tussen mij en de belastingdienst en dat ik al jaren de problemen probeer op te lossen maar alleen maar meer problemen krijg. U gaf aan dat het niet alleen aan de belastingdienst ligt dat het mis is gegaan maar ook dat het een beetje te wijten is aan mij.
Dat zal ik niet tegen spreken, als ik op tijd de aangifte had gedaan en niet een maand later, was het misschien anders gegaan. Maar door drukte lukte het niet in aug, sept okt 2008 om per maand dat te doen.”
2.13.
Bij arrest van 12 september 2014 is belanghebbende door het Hof veroordeeld wegens (samengevat) het opzettelijk in de periode juli tot en met januari 2009 doen van onjuiste aangiften omzetbelasting over augustus en december 2008 waardoor te weinig belasting werd geheven en het plegen van valsheid in geschrift door het in de periode mei 2008 tot en met januari 2009 en juni 2009 vervalsen van drie facturen of nota’s. De Hoge Raad heeft het tegen dit arrest gerichte cassatieberoep verworpen.
2.14.
Naar aanleiding van het eerste onderzoek ter zitting bij de Rechtbank op 1 mei 2015 (behandeling van het beroep met zaaknummer AWB 14/3746) is belanghebbende op 29 mei 2015 door de Inspecteur gehoord. Vooruitlopend op deze hoorzitting heeft belanghebbende aan de Inspecteur bij brief van 27 mei 2015 kenbaar gemaakt dat de naheffingsaanslag gebaseerd is op de verkeerde gegevens. Volgens belanghebbende is de belastingaanslag ten onrechte gebaseerd op facturen uit een zwarte map. Volgens belanghebbende zijn deze facturen niet afkomstig uit zijn administratie en liggen de facturen ook niet ten grondslag aan de door hem gedane aangiften omzetbelasting over het tweede halfjaar van 2008. Ook de strafzaak is volgens belanghebbende ten onrechte op facturen uit deze map gebaseerd. Bij deze brief heeft belanghebbende een drietal overzichten verstrekt. Het eerste overzicht ziet op de aan hem uitgereikte facturen uit het tweede halfjaar van 2008 die volgens belanghebbende wel tot zijn administratie behoren. Na enkele kleine correcties volgt uit het tweede overzicht dat belanghebbende aanspraak kon maken op € 87.696 aan aftrekbare voorbelasting. De desbetreffende facturen behoren tot de gedingstukken. Volgens het derde overzicht heeft belanghebbende nog recht op een aanvullende teruggaaf van € 1.234. Van de voorbelasting heeft € 81.407 betrekking op facturen van twee onderaannemers, te weten [O] (hierna: [O] ) en [Q] (hierna: [Q] ), de eenmanszaak van [R] (hierna: [R] ). Hierna worden deze facturen tezamen ook wel aangeduid als “de betwiste facturen”.
2.15.
Bij brief van 3 juni 2015 heeft de Inspecteur uitspraak op het bezwaar gedaan tegen de in geschil zijnde naheffingsaanslag omzetbelasting. Hierbij is de Inspecteur, voor wat de voorbelasting betreft, uitgegaan van de door belanghebbende verstrekte opgave (zie 2.14). De Inspecteur stelt in deze brief dat de door [O] en [Q] in rekening gebrachte omzetbelasting, nog afgezien of deze facturen de realiteit weergeven, niet als voorbelasting aftrekbaar is, omdat op de door deze ondernemers verrichte prestaties de verleggingsregeling van toepassing is. De Inspecteur stelt de verschuldigde omzetbelasting vast op € 11.126, de aftrekbare voorbelasting op € 16.303 en de wegens privégebruik auto verschuldigde omzetbelasting op € 703. Per saldo bestaat recht op teruggaaf van € 4.474. Omdat € 76.935 is terugontvangen, dient de naheffingsaanslag op € 72.461 te worden gesteld. De Inspecteur kondigt daarom aan de naheffingsaanslag te zullen verminderen met € 22.039. Door een vergissing van de Inspecteur is de naheffingsaanslag uiteindelijk met € 72.461 verminderd tot € 22.039. De heffingsrente is verminderd van € 4.189 naar € 703.
2.16.
De Inspecteur heeft op 29 juli 2015 bij [O] als administratieplichtige een derdenonderzoek ingesteld. Hiervan is op 29 juli 2015 een verslag opgemaakt. Bij dit verslag is een verklaring van [O] gevoegd waarin hij onder meer verklaart dat de door belanghebbende overgelegde facturen met de naam “ [S] ” (hierna: [S] ) niet door hem, en tevens niet in opdracht van hem, zijn opgemaakt, dat hij per project slechts bedragen van enkele honderden euro’s factureerde, dat hij de op de facturen vermelde bedragen nooit heeft ontvangen, en dat de op de facturen vermelde handtekeningen niet overeenkomen met zijn handtekening.

3.Het geschil

3.1.
In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van voorbelasting in verband met de betwiste facturen.
3.2.
Belanghebbende heeft ter zitting bij het Hof desgevraagd bevestigd dat het hoger beroep niet is gericht tegen het oordeel van de Rechtbank in de zaak met het nummer AWB 14/3746 (uitblijven van de uitspraak op bezwaar).

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof stelt voorop dat op belanghebbende, die aanspraak maakt op aftrek van voorbelasting, de bewijslast rust. In dit verband dient te worden opgemerkt dat de betwiste facturen volgens belanghebbende betrekking hebben op diensten die op de bouwplaats zijn uitgevoerd, namelijk het lijmen van muren. Uit artikel 12, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 [tekst 2008] in verbinding met artikel 24b van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 volgt dat op dergelijke facturen geen omzetbelasting vermeld mag worden, omdat de heffing is verlegd naar degene aan wie de diensten worden verleend.
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de betwiste facturen door [O] dan wel [R] zijn uitgereikt. Beide onderaannemers hadden op hun beurt onderaannemers ingeschakeld. Belanghebbende verwijst naar de getuigenverklaring van [O] tijdens de zitting bij de Rechtbank op 12 oktober 2015 en de getuigenverklaring van [A] tijdens de zitting bij het Hof. Volgens belanghebbende heeft [A] gewerkt als onderaannemer voor [Q] , samen met een aantal anderen. Indien [O] en [R] ontkennen dat zij de facturen hebben uitgereikt, spreken zij niet de waarheid, aldus belanghebbende.
4.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de betwiste facturen vals zijn. De Inspecteur wijst op de verschillen met facturen die wel authentiek zijn, de ambtsedige verklaring van de FIOD-ECD over de handtekening van [O] en de verklaringen van [O] . [O] heeft onder meer verklaard dat de betwiste facturen niet door hem zijn opgesteld en dat hij geen gebruik heeft gemaakt van onderaannemers. De Inspecteur trekt uit dit laatste de conclusie dat de op de betwiste facturen genoemde aantallen gelijmde vierkante meters niet kunnen kloppen. Dit werk had [O] niet alleen kunnen verzetten. Dit laatste geldt ook voor [Q] . [R] had ook geen onderaannemers ingeschakeld. [Q] had de op de facturen vermelde aantallen evenmin kunnen realiseren, aldus de Inspecteur.
4.4.
Het Hof komt op basis van het volgende tot het oordeel dat de betwiste facturen met de gegevens van [S] niet authentiek zijn:
  • Uit de getuigenverklaring die [O] bij de Rechtbank heeft afgelegd kan, anders dan belanghebbende doet, niet worden afgeleid dat [O] de desbetreffende aantallen vierkante meters muren heeft gelijmd en de betwiste facturen heeft uitgereikt aan belanghebbende. [O] heeft desgevraagd ontkend onderaannemers te hebben ingeschakeld. Op de vraag van de Inspecteur of de facturen door hem zijn uitgereikt, heeft [O] geantwoord dat één factuur, die met het bedrag € 470, van hem kan zijn, maar de rest niet. De factuurbedragen waren in ieder geval veel lager. Op de vraag van de Inspecteur of de handtekeningen op de betwiste facturen van hem zijn, heeft [O] ontkennend geantwoord.
  • De facturen die volgens [O] niet van hem afkomstig zijn, lijken niet op de factuur met de datum 20 juni 2008, het nummer 1, het bedrag € 470 en de vermelding “BTW verlegd”, waarvan [O] heeft verklaard dat deze wel van hem afkomstig kan zijn. Om te beginnen is de naam van degene die de prestaties heeft verricht, verschillend. Op de vermoedelijk echte factuur staat de naam “ [O] ” en op de betwiste facturen “ [S] ”. Op de factuur die [O] als mogelijk van hem afkomstig heeft aangewezen, staat geen handtekening. De opmaak is totaal anders dan die van de betwiste facturen. Voorts zijn er verschillen wat betreft de gegevens die [O] betreffen. Zo is de straatnaam anders weergegeven (“ [b-straat] 23” op de vermoedelijk echte factuur ten opzichte van “ [b-straat] 23” op de betwiste facturen), ontbreken op de betwiste facturen een spatie tussen de cijfers en de letters van de postcode en de plaatsnaam, [Z] , en is op de betwiste facturen “Nederland” toegevoegd aan het adres.
  • De FIOD-ECD concludeert in de onder 2.10 deels geciteerde ambtsedige verklaring dat de handtekening op de betwiste facturen niet die van [O] is. Tussen de handtekening op de betwiste facturen en de handtekening op de getuigenverklaring van [O] , zijn opvallende verschillen te zien. Op de betwiste facturen staat namelijk “ [O] ” voluit als handtekening, met een dubbele haal dwars door de naam. Op de getuigenverklaring, maar ook op de aangifte die [O] bij de politie heeft gedaan, staat een initiaal gevolgd door [O] , waarbij de H wordt doorkruist door een krul. Verder is deze handtekening niet onderstreept of versierd. Deze laatstbedoelde handtekening komt sterk overeen met de handtekening die [O] heeft geplaatst op de werkbon die [Q] aan belanghebbende heeft gestuurd voor werk in Harderwijk, Zwolle en Winterswijk. Op deze werkbon wordt [O] genoemd als een van de personen die vierkante meters heeft gelijmd.
4.5.
Uit de onder 4.4 genoemde omstandigheden leidt het Hof af dat de facturen niet door [O] zijn uitgereikt. Het Hof komt voorts tot de slotsom dat belanghebbende de betwiste facturen zelf heeft opgesteld om de aftrekbare voorbelasting te verhogen en zo aanspraak te maken op een extra teruggaaf van omzetbelasting. Belanghebbende is de enige die belang heeft bij het valselijk opmaken van de betwiste facturen. De facturen staan vermeld in het schema dat belanghebbende heeft opgesteld ten behoeve van de aangiften omzetbelasting voor het tweede half jaar van 2008. De betwiste facturen zijn, gelet op de specificaties, ook in de aangiften verwerkt. Belanghebbende heeft deze aangiften zelf opgesteld. Belanghebbende is inmiddels in hoogste instantie veroordeeld wegens het opzettelijk in de periode juli tot en met januari 2009 doen van onjuiste aangiften omzetbelasting over augustus en december 2008 waardoor te weinig belasting werd geheven en het plegen van valsheid in geschrifte. Hoewel het bewezenverklaarde niet rechtstreeks betrekking heeft op de betwiste facturen, kan uit het onder 2.13 bedoelde arrest worden afgeleid dat belanghebbende diverse facturen heeft vervalst en aangepast om een hogere teruggaaf van omzetbelasting te verkrijgen. Wat opvalt, is dat op een brief van belanghebbende met de dagtekening 13 april 2008, gericht aan [O] , het straatadres van [O] is geschreven als “ [b-straat] 23”, en dat tussen de cijfers en de letters van de postcode een spatie ontbreekt. De spelling van het straatadres in deze brief is bijna gelijk aan die op de betwiste facturen en de bedoelde spatie ontbreekt ook op de betwiste facturen. Ook in de brief van belanghebbende aan [T] V.O.F. van 4 september 2009 is de straatnaam van het adres van [O] gespeld als “ [b-straat] ”. Voorts is opvallend dat belanghebbende het officiële euroteken (€) niet gebruikt, en dat dit teken ontbreekt op de betwiste facturen, terwijl dit wel staat op facturen van derden waarvan de echtheid niet wordt betwist. Dit teken staat ook meermaals op de factuur die volgens [O] mogelijk wel van hem afkomstig is. Gezien alle hiervoor genoemde omstandigheden, moet het belanghebbende zijn geweest die de betwiste facturen heeft opgesteld.
4.6.
Voor de valse facturen met de naam [S] heeft belanghebbende € 24.314,50 aan omzetbelasting teruggevraagd. De Inspecteur heeft deze omzetbelasting op goede gronden nageheven. Door een fout is de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar verminderd tot € 22.039. Aangezien het bedrag op de betwiste facturen met de naam [S] al hoger is dan het restant van de naheffingsaanslag, komt het Hof niet toe aan de beoordeling van de echtheid van de betwiste facturen met de naam [Q] . De conclusie luidt, dat de naheffingsaanslag niet tot een te hoog bedrag is verminderd.
4.7.
Of aan belanghebbende, zoals hij stelt, op zijn verzoek bij brief van 13 oktober 2008 toestemming is gegeven om de omzetbelasting op facturen van [S] en [Q] als voorbelasting in aftrek te brengen, kan in het midden blijven. Indien een dergelijke toestemming al is gegeven, kan deze geen betrekking hebben op de omzetbelasting die is vermeld op valse of vervalste (aangepaste) facturen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 2016, nr. 15/02940 (ECLI:NL:HR:2016:2430), volgt dat een ondernemer geen beroep toekomt op het (Unierechtelijke of nationaalrechtelijke) vertrouwensbeginsel in een geval waarin komt vast te staan dat de ondernemer wist dan wel had moeten weten dat hij betrokken was bij omzetbelastingfraude. Dit geldt naar het oordeel van het Hof des te meer wanneer de ondernemer de fraude zelf heeft gepleegd, zoals in dit geval. Het Hof komt gelet op dit oordeel niet toe aan de vraag of de brief van 13 oktober 2008 echt is. Verder onderzoek van de ter zitting bij het Hof door belanghebbende overgelegde bescheiden is dus niet nodig.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 10 januari 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel)
(A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 10 januari 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.