ECLI:NL:GHARL:2017:11463

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 augustus 2017
Publicatiedatum
5 januari 2018
Zaaknummer
200.214.015
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontbinding arbeidsovereenkomst en verzoek om herstel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [verzoeker] tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, die op 13 januari 2017 de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en de besloten vennootschap Permar Energiek B.V. heeft ontbonden. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij het verzoekschrift op 11 april 2017 is ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 juni 2017 heeft het hof de argumenten van beide partijen gehoord. [verzoeker] verzocht het hof om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en om Permar te veroordelen tot betaling van het salaris over maart 2017 en vanaf 1 april 2017, alsook om de arbeidsovereenkomst te herstellen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2017 rechtmatig was en dat er geen grondslag was voor de door [verzoeker] gevraagde (door)betaling van het salaris na deze datum. Het hof heeft de beroepsgronden van [verzoeker] verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, vastgesteld op € 716,- aan griffierecht en € 1.788,- voor salaris advocaat. De beschikking is gegeven op 22 augustus 2017 en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.214.015
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, 5460323)
beschikking van 22 augustus 2017
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het hoger beroep,
in eerste aanleg: verweerder, tevens verzoeker in het voorwaardelijke tegenverzoek,
hierna:
[verzoeker],
advocaat: mr. F.A.J.M. Peeters,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Permar Energiek B.V. (in liquidatie),
gevestigd te Ede,
verweerster in het hoger beroep,
in eerste aanleg: verzoekster, tevens verweerster in het voorwaardelijke tegenverzoek,
hierna:
Permar,
advocaat: mr. H.C.W. Geffroy.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van
13 januari 2017 die de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft gegeven.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, binnengekomen bij de griffie van het hof op 11 april 2017;
- de op 4 mei 2017 ontvangen brief van mr. Peeters met bijgevoegd proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 december 2016 in eerste aanleg;
- het aanvullend verzoekschrift, ingekomen op 16 mei 2017;
- het verweerschrift van Permar met producties;
- de mondelinge behandeling op 28 juni 2017.
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op
30 augustus 2017 of zoveel eerder als mogelijk is.
2.3
[verzoeker] verzoekt bij verzoekschrift – samengevat – dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en Permar, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen het salaris over maart 2017 en vanaf 1 april 2017 van € 4.597,58 bruto per maand inclusief vakantietoeslag, persoonlijke toelage en eindejaarsuitkering van [verzoeker] te betalen met, voor zover verschuldigd, de wettelijke verhoging ingevolge artikel 7:625 BW en de wettelijke rente, met veroordeling voorts van Permar in de kosten vallende op dit hoger beroep en die van de eerste instantie.
Bij aanvullend verzoekschrift verzoekt [verzoeker] daarnaast – samengevat – dat het hof Permar zal veroordelen de arbeidsovereenkomst tussen partijen onder dezelfde voorwaarden als de vorige arbeidsovereenkomst te herstellen op straffe van verbeurte van een dwangsom.

3.3. De feiten

3.1
De kantonrechter heeft in de beschikking van 13 januari 2017 onder 2.1 tot en met 2.26 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen beroepsgronden zijn gericht, zal het hof ook in hoger beroep in zoverre van die feiten uitgaan.

4.Het verzoek aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
Permar heeft aan de kantonrechter verzocht ingevolge artikel 7:671b lid 1 sub a BW de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden omdat er een verstoorde arbeidsverhouding is als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en sub g BW, zodanig dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren en omdat herplaatsing van [verzoeker] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is.
4.2
[verzoeker] heeft inhoudelijk verweer gevoerd en voorts in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht om een billijke vergoeding ex artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder c BW, daartoe aanvoerende dat Permar ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
4.3
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden per 1 maart 2017 onder toekenning aan [verzoeker] ten laste van Permar van een transitievergoeding van € 9.195,16. Voorts is beslist dat iedere partij de eigen kosten draagt en is de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
[verzoeker] heeft tien beroepsgronden gericht tegen de motivering van de kantonrechter in de overwegingen 4.1. en 4.3. tot en met 4.6. van haar beschikking, die hebben geleid tot de beslissing tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
5.2
Na indiening van het verzoekschrift binnen de ingevolge artikel 358 Rv geldende hoger beroep termijn van drie maanden na de beschikking van 13 januari 2017 heeft [verzoeker] zijn verzoek gewijzigd door indiening van het aanvullende verzoekschrift.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft het hof zijn ambtshalve constatering dat het aanvullend verzoekschrift buiten de hoger beroep termijn is ingediend aan partijen voorgehouden en daarbij aan de advocaat van Permar gevraagd of hij instemde met de verzochte wijziging van het verzoek. Deze heeft daarop aangegeven niet in te stemmen met deze wijziging van het verzoek.
5.3
Ingevolge artikel 347 lid 1 Rv in verbinding met artikel 362 Rv geldt in hoger beroep de zogeheten twee-conclusie-regel die met zich brengt dat beroepsgronden in beginsel niet later dan in het beroepschrift kunnen worden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de door de Hoge Raad in de arresten HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959 en HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI877 aanvaarde uitzonderingen op de “in beginsel strakke twee-conclusie regel” (kort gezegd: ondubbelzinnige toestemming van de wederpartij, nova en de bijzondere aard van de desbetreffende procedure) aan de orde zijn.
De twee-conclusie-regel toepassende en gezien het bezwaar van Permar tegen de wijziging van het verzoek, heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling overwogen en beslist dat het in het ingediende aanvullende verzoekschrift opgenomen verzoek is aan te merken als een nieuwe beroepsgrond en te laat is ingediend, zodat het buiten beschouwing zal worden gelaten en recht zal worden gedaan op het in het verzoekschrift opgenomen verzoek en de daaraan ten grondslag liggende beroepsgronden.
5.4
In het verzoekschrift is door [verzoeker] verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en Permar te veroordelen het salaris (door) te betalen vanaf 1 maart 2017, zijnde de datum met ingang waarvan de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft ontbonden. Ingevolge artikel 7:683 lid 3 BW kan het hof in hoger beroep evenwel enkel in het geval van een ten onrechte ontbonden arbeidsovereenkomst deze herstellen dan wel een billijke vergoeding toekennen. Hij kan niet een ontbinding van de arbeidsovereenkomst ongedaan maken door de beschikking van de kantonrechter te vernietigen, zoals door [verzoeker] is verzocht in het verzoekschrift.
Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst is ontbonden per 1 maart 2017 en dat er geen grondslag bestaat voor (door)betaling van het salaris na die datum zoals [verzoeker] heeft verzocht. Daarmee is het belang aan de beroepsgronden die zich richten tegen de ontbinding ontvallen en moet het hoger beroep van [verzoeker] om die reden worden verworpen.
5.5
[verzoeker] zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Permar te bepalen op € 716,- griffierecht en € 1.788,- voor salaris advocaat volgens liquidatietarief (2 punten, tarief II).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 13 januari 2017;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van Permar vastgesteld op € 716,- aan griffierecht en op € 1.788,- voor salaris advocaat volgens het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart de veroordeling tot betaling van de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad en wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Hoogland, P.L.R. Wefers Bettink en M.E.L. Fikkers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 augustus 2017 in aanwezigheid van de griffier.