Beoordeling
1. Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) kan tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden worden ingesteld, indien de opgelegde administratieve sanctie bij die beslissing meer bedraagt dan € 70,-. Ingevolge het tweede lid van die bepaling kan tevens hoger beroep worden ingesteld in geval de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet (tijdig) stellen van zekerheid.
2. De sanctie die aan de betrokkene is opgelegd bedraagt € 26,-. De situatie als bedoeld in het tweede lid van artikel 14, Wahv, doet zich hier niet voor. Tegen de beslissing van de kantonrechter staat daarom in beginsel geen hoger beroep open.
3. De gemachtigde bepleit doorbreking van het appelverbod. Hij verwijst naar een arrest van het hof van 8 november 2010, waarin is overwogen dat het toepassingsgebied van artikel 14, tweede lid, van de Wahv is verruimd, in die zin dat niet alleen hoger beroep mogelijk is wanneer de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet (tijdig) stellen van zekerheid, maar ook in andere gevallen van niet-ontvankelijkheid, waarin de kantonrechter (louter) op formele gronden niet tot een inhoudelijke beoordeling van de sanctie heeft kunnen komen. De gemachtigde stelt verder dat hij niet is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter.
4. Anders dan in het door de gemachtigde aangehaalde arrest van 8 november 2010, is het hof thans van oordeel dat de tekst van artikel 14 van de Wahv leidend is bij de beantwoording van de vraag of hoger beroep openstaat tegen de beslissing van de kantonrechter (vgl. het arrest van het hof van 15 december 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2017:11074). Gelet daarop is hoger beroep in Wahv-zaken slechts mogelijk in de hiervoor onder 1. genoemde situaties. 5. Wanneer zo fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging worden geschonden dat daardoor geen sprake meer is van een eerlijke en onpartijdige behandeling en daarop een beroep wordt gedaan, rechtvaardigt dit de doorbreking van het appelverbod.
Van schending van het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor kan sprake zijn indien een partij niet behoorlijk is opgeroepen om te worden gehoord en de rechter niettemin een beslissing in de zaak van die partij neemt.
6. Uit de beslissing van de kantonrechter blijkt dat de betrokkene en diens gemachtigde niet op de openbare zitting zijn verschenen. Bij de stukken bevindt zich een aan de gemachtigde geadresseerde brief d.d. 27 juli 2016, waarin de griffier van de rechtbank hem uitnodigt om op de zitting te verschijnen. Echter, niet blijkt dat deze brief daadwerkelijk ter post is aangeboden. De rechtbank beschikt niet over een deugdelijke verzendadministratie. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de gemachtigde niet op de juiste wijze is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter. Daarmee is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden, wat doorbreking van het appelverbod rechtvaardigt.
7. Het voorgaande leidt tot vernietiging van de beslissing van de kantonrechter.
De overige bezwaren tegen die beslissing kunnen onbesproken blijven. De zaak is niet ter zitting van het hof behandeld, nu de gemachtigde van de betrokkene te kennen heeft gegeven dat niet meer nodig te vinden. Aan de orde is nu het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep.
8. De gemachtigde van de betrokkene voert onder meer aan dat de officier van justitie hem ten onrechte niet heeft gehoord.
9. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in het administratief beroepschrift heeft verzocht om te worden gehoord. Geen van de uitzonderingssituaties van artikel 7:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doet zich hier voor. De officier van justitie heeft niettemin op het beroep beslist zonder de gemachtigde te horen. De hoorplicht is dus geschonden. Gelet daarop wordt de beslissing van de officier van justitie vernietigd.
De overige bezwaren tegen die beslissing kunnen onbesproken blijven.
10. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 26,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximumsnelheid binnen bebouwde kom met 4 km/u”, welke gedraging zou zijn verricht op 11 augustus 2015 om 17:31 uur op de Viaductweg (t.h.v. brandweerkazerne Willem Alexanderweg - Franciscus Romanusweg) te Maastricht met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
11. De gemachtigde betwist dat te hard is gereden. Op de plaats van de gedraging geldt een maximumsnelheid van 70 km/u , zo stelt de gemachtigde, onder verwijzing naar een door hem bijgevoegde foto.
12. In Wahv-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien door of namens de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden worden aangevoerd, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
13. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB kort gezegd in dat de verbalisant, op basis van een foto en meetgegevens afkomstig van een vaste flitspaal, waarin zich een geijkt en conform de voorschriften bediend snelheidsmeetmiddel bevindt, heeft geconstateerd dat de onder 10. genoemde snelheidsovertreding met het voertuig van de betrokkene is begaan. De verbalisant heeft verder verklaard dat ter plaatse een maximumsnelheid geldt van 50 kilometer per uur.
14. Door de gemachtigde is een foto overgelegd waarop (onder meer) een verkeersbord A1: ’70 km/u’ is te zien dat geplaatst is langs een als zodanig aangeduide autoweg.
15. Bij de stukken bevinden zich een tweetal foto’s van de vermeende gedraging. Daarop is het voertuig van de betrokkene vastgelegd ter hoogte van een kruising met verkeerslichten. Te zien is dat even verderop het door de gemachtigde bedoelde bord A1: ’70 km/u’ is geplaatst. Verkeersborden gelden vanaf de positie waar zij zijn geplaatst. Dat brengt mee dat de maximumsnelheid van 70 km/u eerst ingaat voorbij de kruising. Gelet daarop vormt hetgeen de gemachtigde aanvoert geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat ter plaatse een maximumsnelheid gold van 50 km/u.
16. De gemachtigde voert verder aan dat het fotofilmnummer in het zaakoverzicht niet op de foto’s terug te vinden is. Ook komen de zaaknummers op de foto’s en op het zaakoverzicht niet overeen. De gemachtigde voert tot slot nog aan dat uit een ijkrapport, waarover hij beschikt en dat hij heeft meegestuurd, slechts blijkt dat de digitale camera is geijkt. Ten aanzien van de meeteenheid blijkt dit niet. Er is niet na te gaan of het ijkrapport wel betrekking heeft op de gebruikte meeteenheid. Een identificatie-code of nummer is niet op de foto’s vermeld en ook niet in het ijkrapport. De gemachtigde verwijst ter onderbouwing van zijn stelling naar een arrest van het hof van 17 mei 2017 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2017:4167). 17. Het hof stelt vast dat het fotobijschrift (onder meer) de volgende gegevens bevat:
- datum : 11-08-2015
- tijdstip overtreding : 17:31
- kenteken : [00-YYY-0]
- snelheid : 57 km/h
- typegoedkeuringsnummer : TP8290
- serienummer : 14-21-029-008
Het kenteken op de foto komt overeen met het kenteken in het fotobijschrift.
18. Het hof stelt vast dat de datum, het tijdstip, het kenteken en de gemeten snelheid die in het fotobijschrift zijn opgenomen alle overeenkomen met de informatie in het zaakoverzicht. Gelet daarop staat voldoende vast dat de foto’s en het zaakoverzicht betrekking hebben op de onderhavige gedraging.
19. Het hof stelt verder vast dat het door de gemachtigde overgelegde NMi-ijkrapport, dat is opgemaakt op 11 mei 2015 en één jaar geldig is, (onder meer) de volgende gegevens bevat:
- typegoedkeuringsnummer : TP8290
- digitale camera nummer : 1421029008
20. Het betoog van de gemachtigde geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat het snelheidsmeetmiddel ten tijde van de meting niet zou zijn geijkt. De camera en het meetmiddel zijn blijkens het NMi-rapport gezamenlijk (als set) geijkt. Deze apparaten zijn gekoppeld en bevinden zich in een vaste flitspaal. De gegevens op de foto en in het ijkrapport stemmen met elkaar overeen. Anders dan in de zaak waarnaar de gemachtigde verwijst, bevat het dossier in de onderhavige zaak geen tegenstrijdige of (schijnbaar) ontbrekende gegevens, die een aanwijzing zouden kunnen zijn dat de camera en het meetmiddel na de ijking zijn ontkoppeld of verwisseld. Het verweer faalt.
21. Nu het hof ook overigens geen aanleiding ziet om te betwijfelen dat van een juiste meting sprake is geweest, staat vast dat de gedraging is verricht. Daarvoor is terecht een sanctie opgelegd. Het beroep tegen de inleidende beschikking is ongegrond.
22. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, het indienen van een hoger beroepschrift en het indienen van een nadere toelichting. Aan het indienen van een beroepschrift dient telkens één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraagt € 496,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van
€ 620,- (= 2,5 x € 496,- x 0,5).