ECLI:NL:GHARL:2017:11439

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 december 2017
Publicatiedatum
29 december 2017
Zaaknummer
WAHV 200.200.840t
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Wijma
  • A. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring kantonrechter in verkeersboetezaak met betrekking tot appelverbod en toegang tot de rechter

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, die op 6 oktober 2016 het beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van kosten. De kantonrechter had geoordeeld dat de opgelegde sanctie van € 26,- niet voldeed aan de voorwaarden voor hoger beroep volgens artikel 14 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De gemachtigde van de betrokkene betoogde dat het appelverbod van artikel 14 Wahv in strijd is met artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op toegang tot de rechter garandeert.

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het appelverbod niet in strijd is met het EVRM. Het hof oordeelde dat het recht op toegang tot de rechter niet absoluut is en dat legitieme beperkingen, zoals ontvankelijkheidsvereisten, kunnen worden opgelegd. Het hof volgde de argumentatie van de gemachtigde niet en concludeerde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat er geen hoger beroep openstond. Echter, het hof constateerde dat de gemachtigde niet op de juiste wijze was opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter, waardoor het beginsel van hoor en wederhoor was geschonden. Dit rechtvaardigde doorbreking van het appelverbod.

Het hof besloot om de betrokkene in de gelegenheid te stellen om gehoord te worden op een zitting van het hof, en hield verdere beslissingen aan. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behoorlijke rechtspleging en het belang van een eerlijke behandeling in rechtszaken.

Uitspraak

WAHV 200.200.840
29 december 2017
CJIB 191548710
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Tussenarrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 6 oktober 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Op 19 mei 2017, 18 juli 2017 en 10 oktober 2017 zijn nog brieven ontvangen van de gemachtigde van de betrokkene.

Beoordeling

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) kan tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden worden ingesteld, indien de opgelegde administratieve sanctie bij die beslissing meer bedraagt dan € 70,-. In gevolge het tweede lid van die bepaling kan tevens hoger beroep worden ingesteld in geval de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet (tijdig) stellen van zekerheid.
2. De sanctie die aan de betrokkene is opgelegd bedraagt € 26,-. De situatie als bedoeld in het tweede lid van artikel 14, Wahv, doet zich hier niet voor. Tegen de beslissing van de kantonrechter staat daarom in beginsel geen hoger beroep open.
3. De gemachtigde bepleit primair dat het appelverbod van artikel 14 Wahv buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd met artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Die bepaling garandeert toetsing van een
criminal chargein ten minste één gerechtelijke instantie. Nu de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, heeft geen inhoudelijke rechterlijke toetsing plaatsgevonden.
4. Subsidiair bepleit de gemachtigde doorbreking van het appelverbod. Hij verwijst naar een arrest van het hof van 8 november 2010, waarin is overwogen dat het toepassingsgebied van artikel 14, tweede lid, van de Wahv is verruimd, in die zin dat niet alleen hoger beroep mogelijk is wanneer de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet (tijdig) stellen van zekerheid, maar ook in andere gevallen van niet-ontvankelijkheid, waarin de kantonrechter (louter) op formele gronden niet tot een inhoudelijke beoordeling van de sanctie heeft kunnen komen.
De gemachtigde stelt verder dat hij niet is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter. De gemachtigde betoogt tot slot dat het hof – alvorens te beslissen over de ontvankelijkheid van het hoger beroep – gehouden is prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) met betrekking tot het buiten toepassing laten van artikel 14, eerste lid, van de Wahv. Gelet op artikel 6, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), maakt artikel 6, eerste lid, EVRM deel uit van het recht van de Europese Unie (EU), aldus de gemachtigde.
5. Anders dan in het door de gemachtigde aangehaalde arrest van 8 november 2010, is het hof thans van oordeel dat de tekst van artikel 14 van de Wahv leidend is bij de beantwoording van de vraag of hoger beroep openstaat tegen de beslissing van de kantonrechter (vgl. het arrest van het hof van 15 december 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2017:11074). Gelet daarop is hoger beroep in Wahv-zaken slechts mogelijk in de hiervoor onder 1. genoemde situaties.
6. Het hof zal geen prejudiciële vragen stellen aan het HvJEU, reeds omdat dit hof slechts bevoegd is om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraken te doen over de uitlegging van de verdragen betreffende de EU, en niet betreffende het EVRM (vgl. het arrest van het hof van 10 februari 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2017:1003). De gemachtigde is kennelijk op grond van artikel 6, derde lid, VEU een andere mening toegedaan. Die bepaling houdt echter niet meer in dan dat de door het EVRM gewaarborgde grondrechten als algemene beginselen deel uitmaken van het recht van de EU. Zolang de EU geen partij is bij het EVRM, is het EVRM niet een formeel in de rechtsorde van de EU opgenomen rechtsinstrument. De prejudiciële procedure kan daarom niet worden benut ten aanzien van bepalingen in het EVRM (vgl. het arrest van het HvJEU van 26 februari 2013, Åkerberg Fransson, ECLI:EU:C:2013:105, gepubliceerd op curia.europa.eu met vindplaats C-617/10, r.o. 44).
7. Het hof volgt niet het primaire standpunt van de gemachtigde, inhoudende dat artikel 14 van de Wahv buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd met het EVRM.
Het door artikel 6, eerste lid, EVRM gegarandeerde recht op toegang tot de rechter is niet absoluut. Volgens vaste rechtspraak van het Europees hof voor de rechten van de mens (EHRM) kunnen op dat recht legitieme beperkingen worden aangebracht, bijvoorbeeld in de vorm van ontvankelijkheidsvereisten (vgl. EHRM 28 mei 1985, Ashingdane vs. Verenigd Koninkrijk, gepubliceerd op www.echr.coe.int). Wanneer, zoals in de onderhavige zaak, de kantonrechter oordeelt dat aan één of meer ontvankelijkheidseisen niet is voldaan, staat artikel 6, eerste lid, EVRM er niet aan in de weg dat aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep niet kan worden toegekomen.
8. Met betrekking tot het subsidiaire verweer van de gemachtigde, inhoudende dat het appelverbod moet worden doorbroken, overweegt het hof in de eerste plaats dat, in lijn met vaste rechtspraak van het hof, een (in de visie van een betrokkene) onjuiste beslissing van de kantonrechter, ook wanneer die beslissing de ontvankelijkheid van het beroep betreft, doorbreking van het appelverbod niet rechtvaardigt.
5. Doorbreking van het appelverbod is slechts gerechtvaardigd in gevallen waarin zo fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging worden geschonden, dat daardoor geen sprake meer is van een eerlijke en onpartijdige behandeling en daarop een beroep wordt gedaan. Van schending van het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor kan sprake zijn indien een partij niet behoorlijk is opgeroepen om te worden gehoord en de rechter niettemin een beslissing in de zaak van die partij neemt.
6. Uit de beslissing van de kantonrechter blijkt dat de betrokkene en diens gemachtigde niet op de openbare zitting zijn verschenen. Bij de stukken bevindt zich een aan de gemachtigde geadresseerde brief d.d. 27 juli 2016, waarin de griffier van de rechtbank hem uitnodigt om op de zitting te verschijnen. Echter, niet blijkt dat deze brief daadwerkelijk ter post is aangeboden. De rechtbank beschikt niet over een deugdelijke verzendadministratie. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de gemachtigde niet op de juiste wijze is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter. Daarmee is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden, wat doorbreking van het appelverbod rechtvaardigt.
9. Het hof zal doen wat de kantonrechter had behoren te doen en daartoe de betrokkene in de gelegenheid stellen om te worden gehoord op een zitting van het hof.
10. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

Beslissing

Het gerechtshof:
bepaalt dat partijen worden opgeroepen tegen een nader te bepalen zitting van het hof;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.