Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
hierna: [appellant],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, de brief met bijlagen van mr. Demirdag van 6 december 2017 en het faxbericht met bijlagen van
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
[appellant], geboren op [geboortedatum], is gehuwd geweest. Op 1 oktober 2013 is hij teruggetreden als directeur/aandeelhouder van een in Duitsland gevestigd bedrijf, [onderneming]. In 2013 heeft hij uit een faillissement de ondernemingen T.T.N. Ederveen B.V. en Van Dijk Truck Bodies & Equipment B.V. (hierna: Van Dijk) gekocht en heeft hij deze ondernemingen gedreven als bestuurder en enig aandeelhouder. [appellant] genereerde een inkomen uit Van Dijk. Daarnaast ontving hij jaarlijks van Achmea een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Vanaf 10 oktober 2014 is [appellant] afwisselend geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt geweest. Op 23 september 2015 is hij door zijn arbeidsongeschiktheidsverzekeraar geheel arbeidsongeschikt geacht. Over 2015 heeft hij een uitkering van Achmea ontvangen van
€ 65.000,- bruto. Thans ontvangt hij een AOV-uitkering van € 1.717,37 netto per maand.
[onderneming] is op 1 juli 2015 failliet verklaard, TTN op 29 december 2015 en Van Dijk op
16 februari 2016. De dag voor het laatst uitgesproken faillissement (15 februari 2016) heeft Van Dijk aan [appellant] een bedrag van € 31.100,- betaald. De curator in het faillissement van Van Dijk heeft de betaling als paulianeus aangemerkt en deze op grond van artikel 47 van de Faillissementswet vernietigd en [appellant] gesommeerd tot terugbetaling over te gaan.
Samen met drie anderen is [appellant] persoonlijk aansprakelijk gesteld door Weser-Elbe Sparkasse op grond van een borgstellingsovereenkomst in verband met een lening van
€ 1.000.000,- ter zake [onderneming]. [appellant] heeft deze vordering betwist.
De woning van [appellant] is verkocht en op 22 november 2017 geleverd. De restschuld aan ING na verkoop van de woning bedraagt € 191.847,94. Ter mondelinge behandeling heeft [appellant] verklaard dat de nieuwe eigenaar de woning na aankoop te koop heeft gezet en dat hij van de eigenaar deze woning vooralsnog mag blijven bewonen.
De vordering van de curator bestaat, ook volgens het faillissementsverslag (zie pagina 11) in het faillissement van Van Dijk d.d. 25 augustus 2017 (vier dagen voor het vonnis van de rechtbank van 29 augustus 2017, waarbij [appellant]’s voorgaande schuldsaneringsverzoek werd afgewezen), nog steeds. Dat de curator die schuld niet in de crediteurenlijst heeft opgenomen en heeft verzuimd ten gunste van hem een debiteurenvordering op te voeren, zoals [appellant] heeft aangevoerd, maakt dat niet anders. Bovendien heeft [appellant] ook dit argument en de ter onderbouwing daarvan overgelegde stukken al ter gelegenheid van de behandeling van het hoger beroep van zijn eerdere verzoek kunnen aanvoeren.
Ditzelfde gaat op voor het feit dat [appellant] aanvankelijk ook een schuld aan International Card Services B.V. (hierna: ICS) had, maar met de in deze procedure overgelegde brief van 15 november 2017 van ICS aannemelijk heeft gemaakt dat deze schuld niet bestaat. Deze schuld is niet dragend geweest voor de eerdere afwijzingen.
3.6 De omstandigheid dat als gevolg van de herhaalde WSNP-verzoeken de faillissementsaanvraag bij voortduring is geschorst, verdraagt zich bezwaarlijk met de geboden spoed en duidelijkheid in faillissementsprocedures. Nu het nieuwe (derde) WSNP-verzoek mede in het licht van de eerdere beoordelingen geen nieuwe relevante feiten en omstandigheden bevat, dient het onderhavige WSNP-verzoek kennelijk geen ander doel dan het vertragen van het effectueren van het recht van de faillissementsaanvrager om een beslissing te krijgen op zijn verzoek. Het onderhavige WSNP-verzoek doorkruist daarmee het rechtmatig belang van de faillissementsaanvrager tot het (zoveel als mogelijk) zekerstellen van de voldoening van zijn vordering. In aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang van [appellant] bij een hernieuwde beoordeling van zijn WSNP-verzoek en dat van de indiener van het faillissementsverzoek bij een voortvarende behandeling, had [appellant] in redelijkheid niet tot de indiening van het onderhavige WSNP-verzoek kunnen komen.