ECLI:NL:GHARL:2017:11289

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
21-006467-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van brandstichting na onvoldoende bewijs en vrijwillige terugtred

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van brandstichting en kreeg een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, met TBS onder voorwaarden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zittingen op 16 oktober en 11 december 2017 heeft het hof het dossier en de verklaringen van de verdachte en haar raadsman, mr. J.R.A. Röschlau, bestudeerd.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 september 2015 in Amersfoort, samen met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in de brievenbus van een woning. De verdachte heeft echter verklaard dat zij geen brand heeft gesticht en dat de brand waarschijnlijk door een ander is aangestoken. Het hof heeft geen overtuigend bewijs gevonden dat de verdachte daadwerkelijk de brand heeft aangestoken. De verklaringen van de verdachte werden als geloofwaardig beschouwd, en het hof concludeerde dat er geen bewijs was voor de tenlastelegging van brandstichting.

Het hof heeft ook overwogen dat, zelfs als er bewijs zou zijn voor een poging tot brandstichting, de verdachte vrijwillig is teruggetreden van haar plan om brand te stichten. Dit leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met de mededader. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006467-16
Uitspraak d.d.: 22 december 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 22 november 2016 met parketnummer 16-661688-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 16 oktober 2017 en 11 december 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. J.R.A. Röschlau, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake van het medeplegen van brandstichting tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek en TBS met voorwaarden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- ten laste gelegd dat:
Zij op of omstreeks 18 september 2015 in de gemeente Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in en/of aan een woning (gelegen aan [adres] ), immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) toen aldaar opzettelijk
- een brandende molotovcocktail en/of één of meerdere brandende kaars(en) door (een gat in) een ruit van de voordeur van voornoemde woning naar binnen gegooid en/of gestoken/gedaan en/of
- één of meerdere brandende molotovcocktail(s) tegen de voordeur van voornoemde woning gegooid en/of
- één of meerdere molotovcocktails voor de voordeur van voornoemde woning gelegd en vervolgens met een aansteker aangestoken en/of
- één of meerdere stuk(ken) stof en/of papier met een vloeistof bevattende alcohol en/of motorbenzine, althans een brandbare vloeistof, overgoten en vervolgens in de brievenbus in de voordeur van voornoemde woning gedaan en vervolgens die stuk(ken) stof en/of papier met een aansteker aangestoken,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met de (brievenbus van de) voordeur en/of inboedel en/of stoffering van voornoemde woning, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde voordeur en/of inboedel en/of stoffering van voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoner(s) van voornoemde woning, te weten [slachtoffer] en/of de bewoner(s) van belendende woning(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen, te duchten was;
subsidiair:
Zij op of omstreeks 18 september 2015 in de gemeente Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten en/of aan een woning (gelegen aan [adres] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en/of de belendende woningen en/of levensgevaar voor de bewoner van voornoemde woning te weten [slachtoffer] en/of bewoner(s) van de belendende woningen te duchten was, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet
- één of meerdere molotovcocktail(s) heeft/hebben gemaakt en/of
- één of meerdere malen naar voornoemde woning is/zijn gegaan en/of (daarbij) één of meerdere molotovcocktail(s) en/of een dumbell en/of een aansteker heeft/hebben meegenomen en/of
- met een dumbell, althans een stomp en/of zwaar voorwerp, een gat in een ruit van de voordeur van voornoemde woning heeft/hebben geslagen en/of
- een brandende molotovcocktail door het gat in de ruit van de voordeur van voornoemde woning naar binnen heeft/hebben gegooid en/of een molotovcocktail door het gat in de ruit van de voordeur van voornoemde woning heeft/hebben gedaan en vervolgens heeft/hebben aangestoken met een aansteker en/of heeft/hebben getracht aan te steken met een aansteker en/of
- één of meerdere brandende kaars(en) door het gat in de ruit van de voordeur van voornoemde woning naar binnen heeft/hebben gegooid en/of
- een stuk stof en/of een stuk papier met een vloeistof bevattende alcohol en/of motorbenzine heeft/hebben overgoten en/of vervolgens in de brievenbus in de voordeur van voornoemde woning heeft/hebben gedaan en/of vervolgens heeft/hebben aangestoken met een aansteker en/of heeft/hebben getracht aan te steken met een aansteker en/of
- één of meerdere brandende molotovcocktails tegen de voordeur van voornoemde woning heeft/hebben gegooid en/of
- één of meerdere (brandende) molotovcocktails voor de voordeur van voornoemde woning heeft/hebben gelegd en/of (vervolgens) heeft/hebben aangestoken met een aansteker;
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde(het plegen of medeplegen van brandstichting):
Plegen
Verdachte heeft ter terechtzitting van 11 december 2017 een uitgebreide verklaring afgelegd. Zij verklaart - samengevat - dat zij weliswaar tot twee keer toe bij de deur van aangever is geweest, maar dat zij daar geen brand heeft gesticht. De brand, waarvan zij later hoorde dat die klaarblijkelijk bij aangever heeft gewoed, is niet door haar, maar naar alle waarschijnlijkheid door [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) aangestoken.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt het hof af dat verdachte met [betrokkene] het plan heeft opgevat bij aangever brand te stichten. Verdachte is vanuit de woning van [betrokkene] met een paar wijnflessen naar de woning van aangever gegaan. De flessen waren - aldus verdachte - voor minder dan de helft gevuld met wijn, afkomstig uit de koelkast van [betrokkene] . In de hals stak een stuk papier of stof. Onderzoek van de later aangetroffen materialen heeft uitgewezen dat er een niet ontbrandbare vloeistof in of op de flessen heeft gezeten. Verdachte heeft verklaard dat zij aanvankelijk geprobeerd heeft de met ijzerdraad verstevigde ruit in de voordeur (‘matglas’) kapot te maken, en dat zij toen dat niet lukte onverrichterzake terug is gelopen naar de woning van [betrokkene] met achterlating van de flessen. Daar heeft zij een zogenaamde dumbell - een klein model gewichtshalter - gepakt en is teruggegaan naar de voordeur van aangever. Met hulp van de dumbell lukte het wel de ruit te vernielen en daarin een gat te maken, waardoor zij een van de flessen naar binnen heeft gestoken. Daarbij heeft zij haar hand verwond aan de scherpe rand van de opening in het matglas. Verdachte heeft geprobeerd een vlam op de meegenomen aansteker te krijgen, maar - volgens haar verklaring ter terechtzitting in hoger beroep - lukte haar dat niet, doordat het gas van de aansteker door de tocht bij de deur geen vlam wilde vatten. Daarop heeft zij haar plannen laten varen, en is zij teruggelopen naar de woning van [betrokkene] . Het hof acht deze verklaring van verdachte geloofwaardig.
Het hof ziet derhalve geen bewijs dat het verdachte is geweest, die het papier of de stof, die uit de fles stak, heeft aangestoken, temeer niet nu - als zij dat wel gedaan zou hebben - daaruit de aangetroffen brandschade aan de opengebroken brievenbusopening en de vloerbedekking niet verklaard kan worden. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van het plegen van het misdrijf van brandstichting.
Medeplegen
Met betrekking tot het tenlastegelegde 'medeplegen' acht het hof het volgende van belang.
Vastgesteld kan worden dat sprake was van een gezamenlijk plan om bij aangever brand te stichten en dat verdachte daartoe ook naar de woning van aangever is gegaan. Het lukte haar echter niet om vuur te maken en zij verwondde zich, waarna zij afzag van genoemd plan. Zij heeft al vanaf haar eerste verklaring bij de politie gezegd dat zij ‘
het zát was’en terug is gegaan naar de woning van [betrokkene] en dat zij tegen [betrokkene] heeft gezegd dat zij ermee ophield. Verdachte heeft nadien geen gedragingen meer verricht die gericht waren op het alsnog realiseren van brandstichting.
Verdachte heeft verklaard dat [betrokkene] vervolgens heeft gezegd dat verdachte ‘ook niks kon’ en dat zij het dan zelf wel zou doen. Daarop heeft [betrokkene] haar woning verlaten en is verdachte in de keuken achtergebleven. Bij terugkomst heeft [betrokkene] tegen verdachte gezegd dat zij ‘
het voor elkaar had’.
Nu verdachte uitdrukkelijk in woord en gedrag afstand had genomen van het plan om brand te stichten en de (uiteindelijke) brandstichting daarna door een derde - mogelijk [betrokkene] - is gepleegd, is er met betrekking tot die brandstichting geen sprake meer van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij het opzet van verdachte (nog) was gericht op de realisatie van de eerder tussen haar en [betrokkene] besproken brandstichting.
Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van het medeplegen van brandstichting.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde(het plegen of medeplegen van poging tot brandstichting):
Medeplegen
Mede gelet op hetgeen het hof hierboven heeft overwogen met betrekking tot het (mede)plegen van brandstichting acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen is ten laste gelegd na de gedachtestreepjes 5, 6, 7 en 8 en spreekt verdachte daarvan vrij.
Molotovcocktail
Ten aanzien van de na de gedachtestreepjes 1, 2, 3 en 4 genoemde gedragingen overweegt het hof als volgt.
In de tenlastelegging worden uitvoeringshandelingen benoemd, waarvan een deel betrekking heeft op een of meer voorwerpen, (telkens) aangeduid met het begrip 'molotovcocktail'.
Feit van algemene bekendheid is dat een molotovcocktail de benaming is voor een eenvoudige brandbom in de vorm van een van een lont voorziene (glazen) fles met daarin een ontbrandbare vloeistof zoals benzine, of een ontbrandbaar vloeistofmengsel van bijvoorbeeld benzine en motorolie.
Naar het oordeel van het hof bieden het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de door verdachte naar de woning van aangever meegenomen flessen kunnen worden aangemerkt als 'molotovcocktails'. Het hof neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking dat niet is gebleken dat de inhoud van de flessen bestond uit een ontbrandbare vloeistof of ontbrandbaar vloeistofmengsel. In elk geval kan wijn vanwege het relatieve lage alcoholgehalte niet worden aangemerkt als een ontbrandbare vloeistof als hierboven bedoeld. Niet is gebleken dat de ter plaatse aangetroffen laag-alcoholische vloeistof in die mate is vermengd met een andere (wel ontbrandbare) vloeistof, dat het mengsel wel ontbrandbaar zou zijn. Integendeel, het NFI heeft twee monsters onderzocht van op de plaats van het delict aangetroffen vloeistoffen. In beide gevallen wordt geconcludeerd dat de vloeistof in het monster waterig is en niet ontsteekbaar.
De enkele omstandigheid dat de flessen waren voorzien van een stuk papier of stof, dus van op zich zelf genomen brandbaar materiaal, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om de flessen aan te kunnen merken als molotovcocktails. Het wezen van een molotovcocktail is immers dat de vloeistof vlamvat, die bij het breken van de fles vrijkomt, en dat vlam vatten is bij de aangetroffen vloeistof nu juist niet mogelijk.
Bijgevolg kan niet bewezen worden dat verdachte onder de gedachtestreepjes 1, 2, 3, en 4 handelingen heeft verricht met betrekking tot molotovcocktails en dient in zoverre eveneens vrijspraak te volgen.
Tenlastelegging
In de tenlastelegging is niet opgenomen dat verdachte anderszins heeft geprobeerd brand te stichten, bijvoorbeeld door te proberen open vuur (zoals van een aansteker) in aanraking te brengen met een brandbare stof (zoals de lont).
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of en zo ja, welke gedragingen bewezen kunnen worden geacht, die niet op 'molotovcocktails' betrekking hebben. Het gaat dan om hetgeen achter de gedachtestreepjes 2 en/of 3 is vermeld.
Begin van uitvoering
Zoals eerder aangegeven acht het hof aannemelijk dat verdachte twee keer naar de woning van aangever is gegaan en de tweede keer met een dumbell een gat in de ruit van de voordeur van de woning van aangever heeft geslagen. Verdachte heeft toen geprobeerd om een vlam op de aansteker te krijgen met de bedoeling daarmee het papier of de stof op de fles aan steken. Door de tocht is de vlam op de aansteker niet aangegaan. Toen zij bovendien haar hand verwondde heeft verdachte afgezien van verdere pogingen om vuur te maken. Zij heeft haar voornemen om het papier of de stof aan te steken uitdrukkelijk opgegeven (
’ik ben het zát’) en is weggegaan zonder dat er sprake is geweest van (open) vuur.
De vraag die het hof zich nu moet stellen is of die gedraging een strafbare poging tot brandstichting oplevert. Voor de beantwoording van die vraag is van belang of is gehandeld "ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf" op de grond dat de in de tenlastelegging omschreven en mitsdien te bewijzen gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat misdrijf (ECLI:NL:HR:1978:AC6373, NJ 1979/52; ECLI:NL:HR:2016:2761).
Naar het oordeel van het hof is dit niet het geval. Uit het bewezenverklaarde is weggevallen een naar het oordeel van het hof voor de bewezenverklaring van poging tot brandstichting essentieel bestanddeel, namelijk de gedraging waarmee wordt geprobeerd daadwerkelijk brand te stichten (ECLI:NL:HR:1992:ZC9006). Gelet hierop is naar het oordeel van het hof geen sprake van handelingen die een begin van uitvoering van het tenlastegelegde opleveren.
Derhalve spreekt het hof verdachte ook van het geheel subsidiair tenlastegelegde vrij.
Obiter dictum – vrijwillige terugtred
Overigens is het hof van oordeel dat - voor zover de bewijsbare ten laste gelegde handelingen wél een begin van uitvoering van brandstichting zouden opleveren - sprake is van vrijwillige terugtred van de voltooiing van dat misdrijf. Verdachte heeft besloten niet verder te gaan met het pogen brand te stichten. Dat deze beslissing mogelijk mede werd ingegeven door de omstandigheid dat de omstandigheden ter plekke het gebruik van de aansteker bemoeilijkten en verdachte gewond was geraakt, maakt niet dat bij verdachte geen sprake meer is geweest van een zelfstandige keuze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. P.R. Wery, voorzitter,
mr. J.W. Rijkers en mr. M. van Seventer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.C. Peters, griffier,
en op 22 december 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. van Seventer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.