In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van brandstichting en kreeg een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, met TBS onder voorwaarden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zittingen op 16 oktober en 11 december 2017 heeft het hof het dossier en de verklaringen van de verdachte en haar raadsman, mr. J.R.A. Röschlau, bestudeerd.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 september 2015 in Amersfoort, samen met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in de brievenbus van een woning. De verdachte heeft echter verklaard dat zij geen brand heeft gesticht en dat de brand waarschijnlijk door een ander is aangestoken. Het hof heeft geen overtuigend bewijs gevonden dat de verdachte daadwerkelijk de brand heeft aangestoken. De verklaringen van de verdachte werden als geloofwaardig beschouwd, en het hof concludeerde dat er geen bewijs was voor de tenlastelegging van brandstichting.
Het hof heeft ook overwogen dat, zelfs als er bewijs zou zijn voor een poging tot brandstichting, de verdachte vrijwillig is teruggetreden van haar plan om brand te stichten. Dit leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met de mededader. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.