Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- bij bericht van 5 december 2017 de producties 53 en 54,
- bij bericht van 6 december 2017 de producties 55 t/m 63,
- bij bericht van 6 december 2017 de producties 64 t/m 70,
- bij bericht van 7 december 2017 de producties 71 t/m 73,
- bij bericht van 7 december 2017 de producties 74 t/m 77.
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
Het hof begrijpt het standpunt van VGZ aldus dat zij zich beroept op verrekening. De declaraties over 2014, 2015 en 2016 zouden onverschuldigd zijn betaald, deze verrekent VGZ dan ook met de declaraties die zij na 15 maart 2017 aan Ciran zou moeten uitkeren. Het hof moet dus beoordelen of het beroep van VGZ op verrekening op grond van onverschuldigd betaalde declaraties in 2014, 2015 en 2016 voorshands voldoende aannemelijk is.
De materiële controle heeft VGZ uitgevoerd volgens een protocol. Het gaat om een aselecte steekproef op 25 of 35 declaraties over 2014 (hoeveel dossiers zijn bekeken is tussen partijen in geschil) en de resultaten daarvan zijn geëxtrapoleerd naar het gehele jaar 2014 (omstreeks 1500 declaraties). Op basis van de uitlatingen van de directie van Ciran heeft VGZ de resultaten ook naar 2015 en 2016 geëxtrapoleerd.
‘De zorgverzekeraar neemt in zijn modelovereenkomst op dat geneeskundige zorg zoals medisch-specialisten die plegen te bieden, met uitzondering van acute zorg, slechts toegankelijk is na verwijzing door in die overeenkomst aangewezen categorieën zorgaanbieders, waaronder in ieder geval de huisarts.’
Ciran heeft dit betwist en heeft een rapport overgelegd van de revalidatiearts [arts A] (hierna: [A] ) waarin deze 12 van de door VGZ onderzochte patiëntendossiers heeft bekeken om te beoordelen of in deze gevallen blijkt van een indicatie voor MSR. [A] heeft hierover in het rapport (productie 37 bij dagvaarding in hoger beroep) geschreven:
In een bodemprocedure zal voorts mogelijk aan de orde moeten komen of extrapolatie zoals hier toegepast verantwoord is, waarvoor mogelijk, afhankelijk van de in die bodemzaak voorhanden verdere gegevens, eveneens expertise nodig is.
Het hof gaat hieraan voorbij: Ciran kan zich niet behoorlijk tegen de beschuldigingen van VGZ verweren zonder een nadere beoordeling van de door VGZ bekritiseerde patiëntendossiers. Voor zover daarvoor geen toestemming van de patiënt aanwezig was, heeft zij mogelijk in strijd gehandeld met haar beroepsgeheim. Zij heeft de inbreuk echter zo beperkt mogelijk gehouden door [A] geanonimiseerde dossiers te laten inzien. Hier komt bij dat [A] , als arts, eveneens tuchtrechtelijk kan worden aangesproken indien hij de hem ter kennis gekomen persoonlijke gegevens laat uitlekken. Een andere, minder belastende uitweg was er voor Ciran niet. Daarom zal het hof wel op de conclusies van het rapport van [A] letten, evenals het dat doet met de conclusies van het VGZ rapport (dat eveneens berust op inzage in de patiëntendossiers).
VGZ ziet in dit deskundigenbericht een aanwijzing dat zij teveel aan Ciran heeft betaald, maar vergeet dat het ook de aanwijzing inhoudt dat VGZ in andere gevallen wel verplicht was om de kosten van een MSR-behandeling te vergoeden. Los hiervan gaat het rapport over behandelingen van DSW-patiënten, en niet van VGZ-patiënten. Het hof neemt het rapport van 4 augustus 2017 daarom dit kort geding niet 1-op-1 over. In welke mate VGZ ten onrechte heeft uitbetaald, kan niet aan de hand van dit rapport worden vastgesteld.
Voor zover in de stellingen van VGZ tevens een beroep op opschorting ligt besloten gaat het hof hieraan voorbij nu dit verweer onvoldoende feitelijk is onderbouwd en evenmin gebleken dat dit proportioneel is. Dit hangt immers mede af van de vraag tot welk bedrag declaraties onverschuldigd zijn betaald, en daarmee van de vraag of een beroep op opschorting proportioneel is.