ECLI:NL:GHARL:2017:10989

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
200.203.735
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële afwikkeling van samenwerking in bessenteelt tussen buren met betrekking tot pacht en verdeling van gemeenschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de financiële afwikkeling van een samenwerking tussen twee buren, waarbij de appellant en geïntimeerde betrokken zijn bij de teelt van bessen. De samenwerking is op 13 januari 2012 beëindigd, waarna de appellant vorderingen heeft ingesteld tegen de geïntimeerde. De appellant vordert onder andere een bedrag van € 38.825 en stelt dat de geïntimeerde schadeplichtig is voor € 1.200. De geïntimeerde vordert op zijn beurt de vernietiging van een eerder vonnis en stelt dat de samenwerking rechtsgeldig is ontbonden per 13 januari 2012, met een schadevergoeding van € 259.241. Het hof heeft vastgesteld dat de samenwerking kan worden gekwalificeerd als een (niet openbare) maatschap en dat de verdeling van de gemeenschap moet plaatsvinden volgens de regels van artikel 3:166 e.v. BW. Het hof heeft uitgangspunten geformuleerd voor de verdeling, waaronder de terugbetaling van de eigen inbreng van partijen en de waardering van de bessenopstand. De gebruiksvergoeding voor de bessenopstand dient te worden vastgesteld op een redelijke pachtprijs. Het hof heeft een comparitie van partijen gelast om verdere inlichtingen te verkrijgen en om te onderzoeken of partijen tot een schikking kunnen komen. De zaak is van belang voor de juridische kwalificatie van de samenwerking en de financiële afwikkeling daarvan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.203.735
(zaaknummer rechtbank Gelderland 2292277)
arrest van 12 december 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. W.M.H. Weijmans,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente]
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A. van Weverwijk.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 17 januari 2017 hier over. Bij dat arrest is een comparitie van partijen bepaald, die heeft plaatsgevonden op 18 april 2017. Aan het slot van de comparitie heeft het hof arrest bepaald.
1.2
[appellant] vordert in het principaal hoger beroep - kort samengevat - de veroordeling van [geïntimeerde] aan [appellant] te betalen een bedrag van € 38.825, te vermeerderen met de wettelijke (handels) rente, de vernietiging van het vonnis van 22 januari 2014 wat betreft de afwijzing van de verklaring voor recht dat [geïntimeerde] schadeplichtig is jegens [appellant] en te bepalen dat [geïntimeerde] wegens het plegen van een onrechtmatige daad voor € 1.200 schadeplichtig is, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
1.3
[geïntimeerde] vordert in het incidenteel hoger beroep - kort samengevat - de vernietiging van het vonnis van 22 januari 2014 en te verklaren voor recht dat de samenwerkingsovereenkomst tussen partijen door opzegging van [geïntimeerde] rechtsgeldig is ontbonden per 13 januari 2012 en subsidiair een verklaring voor recht dat de samenwerkingsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd per die datum, met veroordeling van [appellant] tot betaling van € 259.241 en € 511,50 en in de (integrale) proceskosten.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:
2.1
[appellant] en [geïntimeerde] zijn buren. [appellant] exploiteert een melkveehouderij en [geïntimeerde] een bessenkweekbedrijf. [appellant] heeft vanaf januari 2008 in samenwerking met [geïntimeerde] ongeveer 5 ha van de bij hem in gebruik zijnde percelen aangewend voor de bessenteelt. In 2010 hebben partijen een overeenkomst van samenwerking gesloten voor het telen van bessen. De overeenkomst bepaalt, waarbij ondergetekende sub 1 [appellant] is en ondergetekende sub 2 [geïntimeerde] :
“In overweging nemende dat:- ondergetekende sub 1 en sub 2 een samenwerking zijn aangegaan op het gebied van het telen van bessen;- ondergetekende sub 1 ten behoeve van deze teelt grond ter beschikking heeft gesteld, waarvan ca 2 ha eigendom en ca 3 ha pacht;- ondergetekende sub 1 de investeringen voor deze bessenteelt voor zijn rekening zal nemen;ondergetekende sub 2 zijn kennis, arbeid en vlijt ter beschikking stelt;(…)Artikel 3De kosten en de baten zal door beide ondergetekenden op overzichtelijke wijze worden bijgehouden. Er zal geen afzonderlijke jaarrekening worden opgemaakt. Beide ondergetekenden zullen hun aandeel in het resultaat in hun eigen jaarrekening verwerken.VERGOEDINGEN EN WINSTVERDELINGArtikel 41. Aan de ondergetekende sub 1 komt een vergoeding toe voor het ter beschikking stellen van grond en investeringen. Deze vergoeding bedraagt € 750 per hectare grond plus de afschrijvingen over de investeringen zoals gespecificeerd in de bijlage. De afschrijvingen worden gesteld op 10% per jaar van het investeringsbedrag.2. Aan de ondergetekende sub 2 wordt een – in onderling overleg te bepalen – vergoeding toegekend voor door hem verrichte arbeid, voor zover deze arbeid de arbeid van de ondergetekende sub 1 te boven gaat.3. De winsten en verliezen behaald met de bedrijfsuitoefening in het samenwerkingsverband worden door de vennoten na verrekening van de in de voorgaande leden van dit artikel bedoelde vergoedingen genoten en gedragen als volgt:de ondergetekende sub 1 voor 50%;de ondergetekende sub 2 voor 50%;4. In onderling overleg en met onderlinge overeenstemming mag van bovengenoemde winstverdeling worden afgeweken.BEËINDIGING VAN DE SAMENWERKINGArtikel 51. Beide ondergetekenden hebben het recht zijn deelname in de samenwerking te beëindigen. Opzegging dient schriftelijk te geschieden.(…)GERECHTIGDHEID BIJ EINDE SAMENWERKINGArtikel 61. De onroerende zaken blijven eigendom van de ondergetekende sub 1. (…)”
2.2
Op 13 januari 2011 hebben partijen overleg gehad. [geïntimeerde] heeft aan [appellant] een overzicht verstrekt van de kosten en inkomsten, waaronder de door [geïntimeerde] verrichte arbeidsuren, van de samenwerking tot en met 22 december 2010. Het overzicht heeft [geïntimeerde] tevens aan de accountant van [appellant] gezonden, [accountant] .
2.3
De bessenoogst van 2011 is vervolgens tegengevallen. Eind oktober 2011 hebben partijen met elkaar gesproken over de inkomsten en uitgaven en over de hoogte van het uurloon dat [geïntimeerde] rekende voor zijn arbeidsuren. Partijen kwamen toen niet tot overeenstemming.
2.4
[appellant] heeft in december 2011 met de echtgenote van [geïntimeerde] gesproken over de samenwerking.
2.5
Bij brief van 13 januari 2012 heeft [geïntimeerde] de samenwerkingsovereenkomst opgezegd. De in de brief genoemde reden is “een verschil van inzicht over het te voeren beleid.”
2.6
Op 23 april 2012 heeft [accountant] per e-mail een opzet met te verrekenen bedragen uit de samenwerking aan [geïntimeerde] gestuurd. [geïntimeerde] heeft op 10 mei 2012 gereageerd en een eigen berekening gestuurd.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg in conventie – kort samengevat – gevorderd te bepalen dat [geïntimeerde] ten onrechte eenzijdig is overgegaan tot opzegging en schadeplichtig is jegens [appellant] en te bepalen dat [geïntimeerde] zich onrechtmatig sleden van [appellant] heeft toegeëigend en schadeplichtig is voor € 1.200, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten.
3.2
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in reconventie – kort samengevat – gevorderd een verklaring voor recht dat de overeenkomst van samenwerking rechtsgeldig is geëindigd door opzegging met veroordeling van [appellant] in de kosten.
3.3
De kantonrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft bij vonnis van 22 januari 2014 de vorderingen in conventie afgewezen en in reconventie voor recht verklaard dat de samenwerkingsovereenkomst door opzegging rechtsgeldig is geëindigd op 13 januari 2012. [appellant] is in de kosten in conventie en in reconventie veroordeeld.

4.Debeoordelingvanhetprincipaalenincidenteelhogerberoep

4.1
In de zaak met zaaknummer 200.158.206 bij dit hof heeft het hof bij arrest van 31 mei 2016 voorlopig geoordeeld dat de tussen partijen bestaande rechtsverhoudingen (mede) moet worden aangemerkt als pacht. Nadat partijen zich daarover in ontkennende zin hadden uitgelaten, heeft dit hof bij arrest van 27 september 2016 geoordeeld dat de tussen partijen bestaande rechtsverhouding niettemin mede dient te worden gekwalificeerd als pacht, dat de gewone rechter zich onbevoegd dient te verklaren en de zaak dient te verwijzen. Vervolgens is de zaak verwezen naar de pachtkamer van dit hof. Aan die verwijzing is de pachtkamer gebonden.
4.2
Het geschil tussen partijen betreft de vraag hoe tussen hen de samenwerking financieel moet worden afgerond. Naar het oordeel van het hof is voor die vraag niet relevant of de rechtsverhouding tussen partijen (mede) kwalificeert als pacht. Het hof neemt bij de beoordeling wel de eiswijziging van [geïntimeerde] in aanmerking. Deze vloeit voort uit dezelfde rechtsverhouding als in eerste aanleg aan de orde en is tijdig gedaan. Van strijd met de goede procesorde is het hof niet gebleken.
4.3
Naast voormelde vraag over de financiële afwikkeling, heeft [appellant] in principaal appel een vordering van € 1.200 ingediend met betrekking tot sleden. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep heeft [appellant] die vordering laten varen, zodat deze buiten behandeling blijft.
4.4
[appellant] heeft aangevoerd dat afgerekend moet worden tot het moment van beëindiging van de samenwerking en stelt dat aan hem dan een bedrag van € 38.825 toekomt. [geïntimeerde] stelt in hoger beroep dat hem (los van de beëindigingsvergoeding) een schadevergoeding toekomt van € 259.241 voor de toekomstige oogstjaren van de bessenstruiken. Hij stelt daartoe dat [appellant] is tekortgeschoten in de overeenkomst van samenwerking door eenzijdig beslissingen te nemen die erop neer komen dat [geïntimeerde] geen arbeid meer mag verrichten en geen zeggenschap meer heeft over de teelt (snoeien, bestrijdingsmiddelen, oogstwerkzaamheden). Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] die eenzijdige besluiten medegedeeld aan zijn echtgenote toen [appellant] in december 2011 naar het huis van [geïntimeerde] is gekomen. [appellant] heeft toen laten weten dat het toezicht op het snoeien zou worden verlegd naar de firma [A] in ruil voor de afname van bestrijdingsmiddelen van [A] . [appellant] heeft ontkend dat hij in december 2011 al in gesprek was met [A] .
4.5
Ter zitting heeft het hof nadere vragen gesteld aan partijen. [appellant] heeft stellig ontkend dat hij eenzijdig beslissingen had genomen. Integendeel, volgens hem waren partijen nog in gesprek over de voortzetting van de samenwerking waarbij één van de opties was dat [geïntimeerde] het land zou gaan huren en hij, [appellant] , uit de samenwerking zou stappen. De echtgenote van [geïntimeerde] , aanwezig ter zitting, heeft niet meer verklaard dan dat [appellant] aan de deur is geweest en het bij een kopje koffie over de samenwerking heeft gehad. Omdat zij geen kennis heeft van de bessenteelt, heeft zij geen concrete herinneringen aan wat is gezegd. Zij kan zich niet herinneren dat [appellant] toen de naam van [A] heeft genoemd. In elk geval heeft zij niet verklaard hetgeen [geïntimeerde] onder randnummer 31 van de conclusie van antwoord in conventie/10 memorie van antwoord heeft gesteld, wat de oorzaak zou zijn geweest de overeenkomst op te zeggen.
4.6
Op basis hiervan oordeelt het hof dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft gesteld om aan te kunnen nemen dat [appellant] is tekortgeschoten en daarom schadeplichtig is. Aan (nadere) bewijslevering - het bewijsaanbod beperkt zich tot het horen van de echtgenote van [geïntimeerde] en [geïntimeerde] heeft niet toegelicht in hoeverre zij als getuige meer of anders kan verklaren dan zij reeds heeft gedaan - wordt niet toegekomen. Het hof gaat er daarom van uit dat partijen (slechts) ertoe gehouden zijn hun samenwerking financieel af te wikkelen. De vorderingen van partijen over en weer merkt het hof in zoverre aan als vorderingen tot verdeling na einde samenwerking. Deze samenwerking kan op zijn beurt weer worden gekwalificeerd als een (niet openbare) maatschap. De verdeling zal aldus geschieden volgens de regels van de verdeling van een gemeenschap (artikel 3:166 e.v. BW), met inachtneming van alle omstandigheden van het geval waarbij onder meer een rol speelt dat [appellant] de onderneming feitelijk heeft voortgezet.
4.7
Uitgangspunten bij die verdeling zullen zijn:
1. Partijen krijgen (de waarde van) hun eigen inbreng terug, zoveel mogelijk in natura;
2. De omvang van de gemeenschap wordt vastgesteld op de peildatum 13 januari 2012;
3. De peildatum van de waardering is het moment van verdeling (artikel 3:185 BW), voorlopig te bepalen op 1 januari 2018;
4. De waardering van de bessenopstand dient te geschieden naar de agrarische (“going concern”) waarde;
5. De opbrengsten en verliezen van de bessenopstand tot 13 januari 2012 worden berekend op basis van going concern conform de samenwerkingsovereenkomst en van verkoop op het hout (direct na de oogst);
6. Na berekening en verdeling, dient [appellant] aan [geïntimeerde] nog te voldoen een gebruiksvergoeding voor de bessenopstand vanaf 13 januari 2012 tot de datum van verdeling omdat hij immers tot datum verdeling de bessenopstand onder zich heeft gehad en heeft geëxploiteerd met uitsluiting van [geïntimeerde] . De gebruiksvergoeding zal worden bepaald op een redelijke pachtprijs voor 5 ha klein fruit.
4.8
Het hof zal hierna deze zes uitgangspunten op basis van het dossier waarderen. Waar dit niet mogelijk is of aanvullende informatie nodig is, zal het hof dat vermelden. Partijen kunnen zich daarover tijdens de hierna te bepalen zitting uitlaten.
Ad 1: inbreng
4.9
De inbreng van [appellant] kan op basis van het door [accountant] opgestelde overzicht investeringen bessen [appellant] / [geïntimeerde] (productie 3 bij memorie van grieven) ten minste worden bepaald op:
- het gebruiksrecht van circa 5 ha grond; € 750 p/ha
- aanleg bessengaard 2008 € 40.257,56*
- aanleg bessengaard 2009 € 57.392,30
- tunnelfolie en bindmat (2010) € 16.229,46
*Ten aanzien van de kosten in 2008 heeft [appellant] volgens het overzicht € 60.585,14 voldaan. Volgens [geïntimeerde] is ten onrechte de factuur van Topical (€ 13.599,32 inclusief btw) meegenomen - wat [appellant] tijdens de comparitie na aanbrengen zou hebben erkend -, dient de factuur voor drainage tot een bedrag van € 8.562,15 inclusief btw voor de helft te worden meegenomen omdat drainage twee keer zo lang meegaat als de geplante bessenstruiken en dient tot slot voor de aanleg van de dam (€ 3.446,19 inclusief btw) een fors bedrag in mindering te worden gebracht omdat de werkzaamheden veel beperkter waren (rioolbuis en 10 kuub zand). [geïntimeerde] komt dan op een bedrag van € 40.257,56.
4.1
Omdat het debat over de financiële afwikkeling pas in hoger beroep is aangevangen, zal [appellant] zich ter zitting nader mogen uitlaten over deze verweren van [geïntimeerde] .
4.11
[appellant] krijgt (de waarde van) zijn inbreng als volgt:
- het gebruiksrecht van circa 5 ha grond; in natura
- aanleg bessengaard 2008 in natura
- aanleg bessengaard 2009 in natura
- tunnelfolie en bindmat (2010) in natura
4.12
De waardeveranderingen van de bessenopstand, tunnelfolie en bindmat dienen tussen partijen te worden verrekend, waarbij het gaat om het verschil in waarde ten tijde van de aanplant en de waarde ten tijde van de verdeling.
4.13
De inbreng van [geïntimeerde] kan op basis van de conclusie van antwoord worden bepaald op:
- loonwerk ijzeren verwarmingsbuizen ( [loonwerker A] ) € 1.392,30
- loonwerk fertigatieapparatuur ( [loonwerker B] ) € 1.923
- materialen voor bogen (diverse facturen) nader toe te lichten
- gras/klavermengsel (diverse facturen) nader toe te lichten
4.14
[geïntimeerde] heeft daarnaast in de conclusie van antwoord aan arbeidsuren voor het realiseren van de bessengaard gerekend:
- plaatsen palen en verwarmingsbuizen 30
- installeren fertigatieapparatuur 129
- leiding geven aan inplanten 40
4.15
In zijn memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] zijn inbreng nader berekend op € 11.260 voor 2008, € 23.357,60 voor 2009 en op € 2.653,90 voor 2010. Hoe een en ander zich verhoudt, is niet toegelicht. [geïntimeerde] dient zijn inbreng ter zitting nader te specificeren.
4.16
Wat het uurtarief van € 20 betreft dat [geïntimeerde] rekent voor zijn arbeid, overweegt het hof het volgende. Partijen hebben in hun samenwerkingsovereenkomst geen bepaald uurtarief afgesproken. Naar analogie van artikel 7:406 BW is dan een redelijk loon verschuldigd. Het gaat hier om een samenwerking waarvan de resultaten afhankelijk zijn van de oogst van bessen. De aanvangsjaren daarvan zijn de magere jaren. [geïntimeerde] had de kennis en expertise en gaf leiding aan de werkzaamheden. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] met een uurloon van € 20 gekozen voor een gematigd uurloon dat passend is bij de functie van [geïntimeerde] en de rechtsverhouding toentertijd tussen partijen. Er is onvoldoende reden dit loon naar beneden bij te stellen, louter omdat in 2011 een slechte oogst heeft plaatsgevonden. Het door [appellant] voorgestelde uurloon van € 10 acht het hof in elk geval niet redelijk.
4.17
[geïntimeerde] krijgt de kosten van zijn inbreng terug in geld wat de loonkosten, het grasklavermengsel en zijn eigen arbeidsuren betreft. De bogen zijn naar [appellant] gegaan. [geïntimeerde] krijgt daarvoor de waarde ten tijde van de inbreng en de waardeverandering naar going concern waarde ten tijde van de verdeling terug.
Ad 2. De omvang van de gemeenschap per 13 januari 2012
4.18
Per 13 januari 2012 bestond de gemeenschap uit:
- de bessenopstand met toebehoren
- de vorderingen en schulden, door partijen ter zitting toe te lichten.
Ad 3 en 4. De waarde van de goederen van de gemeenschap per datum verdeling; waardering van de bessenopstand
4.19
Voor de verdeling van de waardeverandering van de bessenopstand, tunnelfolie, bindmat en bogen dient naar het oordeel van het hof de bessenopstand niet, zoals [B] in zijn rapport voor [appellant] heeft gedaan (productie 6 bij memorie van grieven), te worden gewaardeerd naar liquidatiewaarde, maar naar de resterende agrarische waarde. Daarbij geldt dat een bessenopstand na ongeveer 10-12 jaar gerooid moet worden om opnieuw te worden ingeplant. Het hof hanteert voor de waardeverandering van de bessenopstand een afschrijvingspercentage gerelateerd aan 11 jaar. Uitgaande van een inbrengwaarde in 2008/2009 van € 113.879,32 (de optelsom van de hierboven onder 4.9 vermelde drie bedragen voor de bessenopstand) en een lineaire afschrijving voor een bessenopstand
(€ 10.532,39) is de waarde van de bessenopstand per 1 januari 2018 te bepalen op
€ 20.704,78. De waarde kan afhankelijk van de uitkomst van het onder 4.10 overwogene iets hoger uitvallen. Het verschil tussen de inbreng en de resterende waarde is € 93.174,54, waarvan [geïntimeerde] de helft aan [appellant] dient te voldoen. [geïntimeerde] dient daarom € 46.587,27 aan [appellant] te voldoen.
Ad 5. De opbrengsten en verliezen van de bessenopstand tot 13 januari 2012
4.2
Partijen hebben over de jaren 2010 en 2011 niet afgerekend. Beiden hebben gegevens in het geding gebracht. Het hof gaat voor 2010 uit van het overzicht dat [accountant] heeft opgesteld, mede op basis van productie 4 bij conclusie van antwoord, welk overzicht [geïntimeerde] niet (nader) heeft weersproken. Voor het jaar 2010 brengt dit mee dat [appellant] een vordering heeft van € 4.157 op [geïntimeerde] . Het overzicht van [accountant] voor 2011 komt vrijwel overeen met de door [geïntimeerde] genoemde cijfers op pagina 9 van de memorie van antwoord. Voor het jaar 2011 heeft [appellant] een bedrag aan afschrijvingen gehanteerd van € 11.631 en [geïntimeerde] een bedrag van € 9.598. Dit (enige) verschil hangt samen met het debat over de inbreng van [appellant] , die nog nader zal worden bepaald (zie rov. 4.10). Voor het overige gaat het hof uit van de cijfers van [accountant] .

6.De gebruiksvergoeding voor de bessenopstand

4.21
[appellant] dient aan [geïntimeerde] een gebruiksvergoeding te voldoen. Het hof zal een redelijke vergoeding voor 5 ha klein fruit bepalen. Daarbij neemt het hof tot uitgangspunt dat partijen in hun onderlinge verhouding rekenden met € 750 per hectare, € 3.750 voor het geheel. Nadat de samenwerking was geëindigd, heeft [appellant] het land voor
€ 4.000 per hectare verhuurd, € 20.000 voor het geheel, inclusief opstand. Op basis van deze gegevens, waarvan moet worden uitgegaan dat die de (markt)waarde weerspiegelen, bepaalt het hof de gebruiksvergoeding op € 20.000 - € 3.750 = € 16.250 per jaar. Voor de periode van zes jaar (2012 tot 1 januari 2018) gaat het dan om € 97.500. De helft daarvan, € 48.750, dient [appellant] aan [geïntimeerde] te voldoen.
Rente en kosten
4.22
Hetgeen partijen per saldo ontvangen/verschuldigd zijn, zal worden vastgesteld bij eindarrest, voorlopig gesteld op 1 januari 2018. Er is geen grondslag voor toewijzing van rente voorafgaand aan dat arrest. Omdat het hier gaat om de afwikkeling van een samenwerking is verder geen sprake van een vordering uit handelsovereenkomst zodat de door [appellant] gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119a BW niet van toepassing is. Indien [appellant] een vordering blijkt hebben op [geïntimeerde] , zal de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW worden toegewezen vanaf 14 dagen na eindarrest.
4.23
[geïntimeerde] heeft de betaling van de kosten voor de rapportage van [C] (€ 511,50) gevorderd. Nu een schadegrondslag ontbreekt, is er geen basis die kosten voor rekening van [appellant] te brengen.
Slotsom
4.24
Het hof zal een comparitie van partijen bepalen voor het verkrijgen van inlichtingen als overwogen in rov. 4.10, 4.13, 4.15 en 4.18 en/of voor het beproeven van een schikking. Partijen wordt verzocht voor zoveel mogelijk een nieuwe opstelling voor de verdeling te maken op basis van de hiervoor vermelde uitgangspunten. Desgewenst kunnen partijen ter zitting hun respectieve boekhouders meebrengen. Het hof geeft partijen ook uitdrukkelijk in overweging om de nieuwe opstellingen voorafgaand aan de zitting onderling uit te wisselen en de resterende geschilpunten minnelijk op te lossen.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen in persoon samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. Th.C.M. Willemse, in aanwezigheid van het deskundige lid ir. J.H. Jurrius, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder 4.24 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden maart tot en met mei 2018 zullen opgeven op de
roldatum 2 januari 2018waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat partijen de nieuwe opstellingen als bedoeld in rov. 4.24 in het geding dienen te brengen en dat partijen ervoor dienen te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van die stukken hebben ontvangen, wat het hof betreft
in tweevoud;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen, wat het hof betreft
in tweevoud;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, F.J.P. Lock en L.M. Croes en de deskundige leden mr. ing. E. Oostra en ir. J.H. Jurrius, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 december 2017.