Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
- het tussenarrest van 9 mei 2017, waarvan de inhoud hier wordt overgenomen,
- het proces-verbaal van de op 15 november 2017 gehouden comparitie van partijen, waar de advocaten aan de hand van korte spreekaantekeningen het woord hebben gevoerd, en waar is beslist dat arrest zal worden gewezen op het door [appellante] vóór de comparitie van partijen overgelegde procesdossier.
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
meerkosten huur(€ 246.660 plus € 262.000),
vuurwerkverkoopen
verbouwingskosten.
(in rov 4.4) dat [geïntimeerde] tot aankoop van het gehuurde zou zijn overgegaan, indien [appellante] zich aan haar verplichting uit de optiebepaling had gehouden,
(in rov 4.5) dat de eerste etage niet tot het gehuurde behoorde en daarom ook niet door [geïntimeerde] zou zijn gekocht,
(in rov 4.7) dat [geïntimeerde] geen winst zou hebben kunnen realiseren uit de verkoop van vuurwerk
en
(in rov 4.8) dat [appellante] verplicht is om [geïntimeerde] de schade te vergoeden die [geïntimeerde] heeft geleden doordat hij investeringen in de vorm van verbouwingskosten niet heeft kunnen terugverdienen, alsmede dat [geïntimeerde] de omvang van deze schade zal moeten bewijzen.
Het hof heeft de zaak teruggewezen naar de kantonrechter.
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
Rechtsoverweging 4.8 van het arrest van dit hof van 26 november 2013, waarin is geoordeeld dat [appellante] aan [geïntimeerde] verbouwingskosten zal moeten vergoeden voor zover blijkt dat [geïntimeerde] die kosten als gevolg van de wanprestatie niet heeft terugverdiend, berust op de misvatting dat de huurovereenkomst voortijdig is beëindigd. De huur is tot nu toe ononderbroken voortgezet en de supermarkt is nog steeds in het gehuurde gevestigd. Het hof komt dan ook terug op dit oordeel in rechtsoverweging 4.8 van het arrest van 26 november 2013.