ECLI:NL:GHARL:2017:10239

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
16/01065
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van scholingsuitgaven voor verkeersvliegeropleiding in het kader van inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven door een belanghebbende die een opleiding tot verkeersvlieger heeft gevolgd. De belanghebbende heeft in 2013 kosten gemaakt voor verschillende trainingen en opleidingen, die hij als scholingsuitgaven in zijn aangifte inkomstenbelasting heeft opgevoerd. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze aftrekken geweigerd, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep aantekende bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zitting heeft de belanghebbende aanvullende informatie over de trainingen ingediend, waaruit bleek dat de trainingen onder begeleiding van een instructeur plaatsvonden. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat de kosten voor de trainingen als scholingsuitgaven konden worden aangemerkt, omdat deze plaatsvonden in het kader van een leertraject. Het Hof vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelde de te verrekenen persoonsgebonden aftrek vast op een bedrag van € 91.417, inclusief de kosten die als scholingsuitgaven zijn aangemerkt.

Daarnaast werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal € 2.226 bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van het kunnen aantonen van een leertraject voor de aftrekbaarheid van scholingsuitgaven in de inkomstenbelasting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 16/01065
uitspraakdatum:
21 november 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 juli 2016, nummer AWB 16/515, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Den Haag(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Daarbij is tevens een beschikking op grond van artikel 6.2a Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) gegeven waarbij de nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek is vastgesteld op een bedrag van € 81.543 (hierna: de beschikking).
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van
21 december 2015 de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 15 juli 2016 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 24 augustus 2016, ingekomen bij het Hof op 25 augustus 2016, tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft bij brief van 18 oktober 2017 nadere stukken ingediend.
1.7.
De Inspecteur heeft bij brief van 26 oktober 2017 nadere stukken ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2017 te Arnhem. De zaken met de nummers 16/01065, 16/01266 en 16/01267 zijn gezamenlijk behandeld. Namens belanghebbende is verschenen mr. [A] , werkzaam bij [B] BV te [C] . Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [D] en [E] .
1.9.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht.
1.10.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is geboren in 1986. Belanghebbende heeft een opleiding tot verkeersvlieger gevolgd. Deze opleiding is in 2012 succesvol afgerond met een zogenoemde “frozen ATPL”, waarbij ATPL staat voor Airline Transport Pilot License. Met ingang van 1 mei 2015 is belanghebbende werkzaam in de luchtvaart.
2.2.
Belanghebbende heeft in 2013 onder meer de volgende kosten gemaakt:
- [F] € 3.500
- [G] € 3.240
-Simulator Training Rotterdam € 1.708
-Flightware Hoofddorp simulatortraining € 1.219
- [H]
€ 457
Totaal € 10.124
2.3.
Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2013 onder meer voornoemde kosten als scholingsuitgaven in aftrek gebracht.
2.4.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2013 de aftrek van voornoemde kosten geweigerd. Het bedrag van de nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek is als volgt vastgesteld:
Restant persoonsgebonden aftrek ultimo 2012 € 90.631
Loon uit tegenwoordige arbeid 2013 9.423
Aftrek specifieke zorgkosten
-/- 335
In 2013 te verrekenen persoonsgebonden aftrek -/-
9.088
Restant persoonsgebonden aftrek ultimo 2013 € 81.543
2.5.
De Rechtbank heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld. Redengevend daarvoor is dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat voornoemde kosten verband houden met een leertraject nu het verwerven van kennis niet heeft plaatsgevonden onder begeleiding of toezicht van een derde.
2.6.
Belanghebbende heeft in hoger beroep nadere informatie ingebracht over de simulatortrainingen en de trainingen bij [F] , [G] en [H] .

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de door belanghebbende gemaakte kosten, zoals genoemd in 2.2, aftrekbaar zijn als scholingsuitgaven in de zin van artikel 6.27 Wet IB 2001. Niet langer is tussen partijen in geschil dat de overige door belanghebbende gemaakte kosten niet als scholingsuitgaven aftrekbaar zijn.
3.2.
De Inspecteur heeft na een ingesteld onderzoek in hoger beroep het nadere standpunt ingenomen dat het [F] -programma, het [G] -programma en de simulator trainingen als leertraject kunnen worden aangemerkt, zodat de daarvoor gemaakte kosten van respectievelijk € 3.500, € 3.240, € 1.708 en € 1.219, ofwel in totaal € 9.667, als scholingsuitgaven aftrekbaar zijn.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot verhoging van de te verrekenen persoonsgebonden aftrek tot een bedrag van € 81.543 plus € 9.874 (€ 10.124 minus drempel van € 250), ofwel € 91.417.
3.4.
De Inspecteur concludeert tot verhoging van de te verrekenen persoonsgebonden aftrek tot een bedrag van € 81.543 plus € 9.417 (€ 9.667 minus drempel van € 250), ofwel € 90.960.

4.Overwegingen

4.1.
In artikel 6.27 Wet IB 2001 is bepaald dat onder scholingsuitgaven worden verstaan de uitgaven die zijn gedaan voor het volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Daarbij moet het gaan om uitgaven voor lesgeld, cursusgeld, collegegeld, examengeld of promotiekosten en door de onderwijsinstelling verplicht gestelde leermiddelen en beschermingsmiddelen (tekst 2013).
4.2.
Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil of belanghebbende uitgaven voor [H] heeft gedaan voor het volgen van een opleiding of studie. Dat de uitgaven zijn gedaan met het oog op het verwerven van inkomen, is niet in geschil.
4.3.
Van het volgen van een opleiding of studie is sprake als het studeren plaatsvindt in het kader van het volgen van een leertraject. Daarvoor is in ieder geval nodig dat het verwerven van kennis onder enige begeleiding of toezicht van een derde plaatsvindt. (HR 25 januari 2008, nr. 41.927, ECLI:NL:HR:2008:BC2601)
4.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft belanghebbende in hoger beroep twee facturen en een kopie uit het logboek ingebracht. Daaruit blijkt dat belanghebbende bij [H] driemaal een vlucht heeft gemaakt en dat de heer [I] als Pilot in command (PIC) heeft gefungeerd. Verder heeft belanghebbende schriftelijk verklaard dat de heer [I] de instructeur was, dat in samenspraak met de instructeur een kort lesprogramma is samengesteld om de vliegvaardigheden zoals die gelden voor het ATPL te behouden, dat [H] vooraf documentatie heeft toegestuurd ter voorbereiding op de oefeningen die gedurende de vlucht worden gedaan, dat deze oefeningen ook kort voor de vlucht met de instructeur zijn doorgenomen, en dat de oefeningen tijdens de vlucht onder gezag van de instructeur zijn uitgevoerd en beoordeeld. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende daarmee aannemelijk gemaakt dat het programma bij [H] kan worden beschouwd als een leertraject.
4.5.
Gelet op het hiervoor overwogene dient het hoger beroep gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

5.1.
De Inspecteur heeft gesteld dat als belanghebbende de informatie over de uitgaven al in een eerder stadium van de procedure had verstrekt, er geen noodzaak zou zijn geweest tot het instellen van (hoger) beroep. Op grond daarvan dient een proceskostenveroordeling achterwege te blijven, aldus de Inspecteur.
5.2.
Vooropgesteld wordt dat wanneer een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, als regel de door hem in (hoger) beroep gemaakte kosten voor vergoeding op de voet van artikel 8:75 Awb in aanmerking komen. Van deze regel kan worden afgeweken indien de noodzaak tot het instellen van (hoger) beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende. De omstandigheid dat de noodzaak tot het instellen van (hoger) beroep mede voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende, is niet voldoende om van voormelde regel af te wijken (zie HR 12 mei 2006, nr. 42449, ECLI:NL:HR:2006:AX0985; HR 10 maart 2017, nr. 16/03646, ECLI:NL:HR:2017:392).
5.3.
Belanghebbende heeft zowel tijdens de aanslagregeling als in bezwaar informatie en bewijsstukken verschaft over de gestelde scholingsuitgaven. Naar het oordeel van het Hof had de Inspecteur zijn feitelijke onderzoek naar de uitgaven, en met name naar de vraag of sprake is van een leertraject, ook in een eerder stadium van de procedure kunnen uitvoeren, zodat reeds daarom niet kan worden gezegd dat de noodzaak tot het instellen van (hoger) beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende. Bovendien bestond over de van belang zijnde feiten met betrekking tot het programma bij [H] tussen partijen (uiteindelijk) geen verschil van mening meer en had het geschil alleen nog betrekking op de vraag of deze feiten zouden meebrengen dat sprake is van een leertraject. Belanghebbende had een dergelijk geschil niet kunnen voorkomen door het bijtijds verstrekken van informatie over de uitgaven.
5.4.
Het Hof vindt derhalve aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, beroep en hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 246 voor de bezwaarfase (1 punt voor bezwaarschrift, waarde per punt € 246, wegingsfactor 1), op € 990 voor de beroepsfase (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 495, wegingsfactor 1), en op € 990 voor de hogerberoepsfase (1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 495, wegingsfactor 1). In hoger beroep is geen sprake van samenhang met de zaken 16/01266 en 16/01267 nu de werkzaamheden van de gemachtigde in deze zaken, vanwege de individuele omstandigheden per geval, niet nagenoeg identiek konden zijn.

6.Beslissing

Het Hof
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de beschikking;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur inzake de beschikking;
- stelt de te verrekenen persoonsgebonden aftrek vast op een bedrag van € 91.417.;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 2.226;
- gelast dat de Inspecteur de door belanghebbende in beroep en hoger beroep betaalde griffierechten van € 46 en € 124 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 november 2017.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 23 november 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.