ECLI:NL:GHARL:2017:10237

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
16/00934
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen indeling in sector 35 van de Wet financiering sociale verzekeringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep van [X] NV tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de indeling van belanghebbende in sector 35 (Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen) op basis van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). De inspecteur had bij herzieningsbeschikking op 2 april 2015 meegedeeld dat belanghebbende met ingang van 1 april 2014 was ingedeeld in sector 35, terwijl belanghebbende stelde dat zij al vanaf 1 januari 2009 in deze sector zou moeten zijn ingedeeld. Het Hof heeft vastgesteld dat de inspecteur beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van de ingangsdatum van een sectorwijziging en dat de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 15 mei 2014, die belanghebbende als precedent aanhaalde, als nieuwe jurisprudentie kan worden aangemerkt. Het Hof oordeelde dat de inspecteur geen terugwerkende kracht aan de sectorwijziging kan verlenen tot een datum vóór 1 april 2014, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Het beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
Nummer 16/00934
uitspraakdatum: 21 november 2017
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het beroep van
[X] NV (voorheen: [X1] NV)te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij herzieningsbeschikking op grond van artikel 97, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv) van 2 april 2015 heeft de Inspecteur belanghebbende meegedeeld dat zij met ingang van 1 april 2014 is aangesloten bij sector 35 (Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking.
1.3.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2017. Ter zitting zijn met instemming van partijen de beroepen met de rolnummers 16/00931 tot en met 16/00934 gezamenlijk behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende drijft een onderneming die een zogenoemde arbodienst exploiteert. Haar werkzaamheden hebben betrekking op de uitvoering van allerlei in de Arbowet- en regelgeving voorziene, al dan niet verplicht door de werkgever aan deskundigen uit te besteden taken, waaronder enerzijds (bijvoorbeeld) verzuimbegeleiding en medisch onderzoek naar de gezondheidstoestand en belastbaarheid van werknemers, en anderzijds (bijvoorbeeld) advisering van de werkgever betreffende arbeidsomstandigheden en –risico’s voor zijn werknemers.
2.2.
Belanghebbende was bij voor bezwaar vatbare beschikking ingedeeld in sector 44 (Zakelijke dienstverlening II).
2.3.
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij uitspraak van 15 mei 2014, nr. 13/00493, ECLI:NL:GHAMS:2014:1689, geoordeeld dat de belanghebbende in die procedure, een arbodienst, behoort tot sector 35 (Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen).
2.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 26 september 2014 verzocht met ingang van 1 januari 2009 te worden ingedeeld in sector 35.
2.5.
De Inspecteur heeft daarop bij beschikking belanghebbende met ingang van 1 april 2014 ingedeeld in sector 35.

3.Het geschil

In geschil is met ingang van welke datum belanghebbende moet worden ingedeeld in sector 35.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat zij ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Wfsv van rechtswege is aangesloten bij sector 35, dat dat op 1 januari 2009 ook al het geval was en dat er daarom geen reden is haar met ingang van een latere datum in die sector in te delen.
4.2.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat hij ingevolge artikel 97, tweede lid, van de Wfsv beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van de ingangsdatum van een sectorwijziging. De Inspecteur heeft verklaard dat hij voor de ingangsdatum van een sectorwijziging hetzelfde beleid voert als voor ambtshalve verminderingen en teruggaven, zoals opgenomen in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (hierna: BFB).
4.3.
Het Hof oordeelt als volgt. Belanghebbende was eerder bij voor bezwaar vatbare beschikking ingedeeld in sector 44. Op grond van artikel 97 van de Wfsv deelt de Inspecteur de werkgever bij voor bezwaar vatbare beschikking mee bij welke sector en vanaf welke datum hij op grond van artikel 96 van de Wfsv is aangesloten. Daaruit leidt het Hof af dat de Inspecteur beleidsvrijheid heeft bij het bepalen van de ingangsdatum van een wijziging in de sectorindeling van een werkgever. Daarbij acht het Hof van belang dat onder de vóór de invoering van de Wfsv geldende regeling voor sectorindeling het destijds bevoegde bestuursorgaan beleidsvrijheid genoot voor wat betreft de ingangsdatum van een sectorwijziging (zie bijvoorbeeld CRvB 16 maart 2006, 05/2594 OSV, ECLI:NL:CRVB:2006:AW1583) en uit de wetsgeschiedenis niet blijkt dat te dien aanzien een wijziging is beoogd. Het Hof acht het niet onredelijk dat de Inspecteur aansluit bij het beleid inzake ambtshalve verminderingen.
4.4.
Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de hiervoor vermelde uitspraak van het gerechtshof Amsterdam geen nieuwe jurisprudentie is in de zin van het BFB en dat zij daarom met ingang van 1 januari 2009 kan worden ingedeeld in sector 35. Zij stelt zich op het standpunt dat die term zo zou moeten worden uitgelegd dat het moet gaan om een uitspraak waarin een interpretatie wordt gegeven van een bepaling in de belastingwetgeving die nieuwe elementen bevat en die consequenties heeft voor de handelwijze van de Belastingdienst tot dan toe. Belanghebbende verwijst naar het rapport van de Nationale Ombudsman nr. 97/435, V-N 1997, blz. 3946. Bezien in het licht van de uitspraak van de CRvB van 2 november 2006, nr. 04/4709 OSV, ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2138, en het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 2009, nr. 08/01602, ECLI:NL:HR:2009:BG5387, is de Amsterdamse uitspraak geen nieuwe jurisprudentie, maar een voortzetting van de eerder ingezette lijn, aldus belanghebbende.
4.5.
De Inspecteur wijst erop dat de aanleiding voor de sectorwijziging de eerder vermelde uitspraak van het gerechtshof Amsterdam is. Deze uitspraak vormt nieuwe jurisprudentie, omdat de uit die uitspraak voortvloeiende sectorindeling afwijkt van de voordien door de Belastingdienst steeds gevolgde handelwijze. Daarom wordt aan de sectorwijziging slechts terugwerkende kracht verleend tot de aanvang van het lopende aangiftetijdvak.
4.6.
Naar het oordeel van het Hof is de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam aan te merken als nieuwe jurisprudentie omdat deze uitspraak afwijkt van de vaste gedragslijn die de Belastingdienst voordien aanhield. Uit het door de Inspecteur gevoerde beleid vloeit dan voort dat aan de wijziging van de sectorindeling geen verdere terugwerkende kracht wordt verleend dan tot 1 april 2014. Niet gesteld of gebleken is dat zich in dit geval bijzondere omstandigheden voordoen welke indeling met ingang van een voor 1 april 2014 gelegen datum rechtvaardigen.
4.7.
Meer subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat zij dezelfde behandeling moet krijgen als de belanghebbende uit de Amsterdamse zaak, die met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 werd ingedeeld in sector 35.
4.8.
Geen rechtsregel verplicht ertoe de sectorindeling van belanghebbende te wijzigen met ingang van dezelfde datum als waarop de sectorindeling is gewijzigd van een andere werkgever ingevolge een rechterlijke uitspraak.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. G.B.A. Brummer en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 21 november 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier,
De voorzitter,
(E.D. Postema)
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 22 november 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.