ECLI:NL:CRVB:2006:AW1583

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-2594 OSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake inschrijving bij sector 20 Havenbedrijven en ingangsdatum

In deze zaak gaat het om de inschrijving van eiseres bij sector 20, Havenbedrijven, en de ingangsdatum daarvan. Eiseres, vertegenwoordigd door C.H. Heijstek, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 17 maart 2005 is genomen. Dit besluit herroept een eerdere indelingsbeslissing van 9 februari 2005 en stelt de ingangsdatum van de inschrijving bij sector 20 vast op 1 januari 2005. Eiseres is het niet eens met deze datum en verzoekt om inschrijving met terugwerkende kracht tot 1 januari 1999, onder verwijzing naar de premieverjaringstermijn van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 16 februari 2006. De Raad overweegt dat de indeling van werkgevers bij sectoren door verweerder wordt geregeld op basis van beleidsregels. Eiseres heeft aangevoerd dat zij nooit duidelijkheid heeft gehad over de indeling en dat de activiteiten van haar onderneming niet passen bij sector 44, Zakelijke dienstverlening II, waar zij eerder was ingeschreven. De Raad stelt vast dat de bestaande sectorindeling pas in december 2004 ter discussie is gesteld, en dat verweerder in overeenstemming met zijn datumbeleid heeft gehandeld door de inschrijving bij sector 20 per 1 januari 2005 te effectueren.

De Raad concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven tot een verdergaande terugwerkende kracht van de inschrijving. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep, met R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden, in aanwezigheid van griffier M. Renden.

Uitspraak

05/2594 OSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 17 maart 2005 heeft verweerder de indelingsbeslissing van 9 februari 2005 deels herroepen en het bezwaar van eiseres tegen die beslissing voor het overige ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft C.H. Heijstek, als controller werkzaam bij eiseres, namens eiseres beroep ingesteld bij de Raad.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 16 februari 2006, waar namens eiseres is verschenen C.H. Heijstek, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde R.J.L. van Wijk, fiscaal technisch medewerker bij de Belastingdienst.
II. MOTIVERING
Bij indelingsbesluit van 22 april 1997 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat haar onderneming met ingang van 1 januari 1997 is ingeschreven bij sector 44. Zakelijke dienstverlening II.
Bij indelingsbesluit van 9 februari 2005 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat haar onderneming met ingang van 1 juli 2005 niet langer is ingeschreven bij sector 44. Zakelijke dienstverlening II, maar bij sector 20. Havenbedrijven.
Bij besluit van 17 maart 2005 heeft verweerder dat besluit deels herroepen en de ingangsdatum van de inschrijving bij sector 20. Havenbedrijven nader bepaald op 1 januari 2005, onder handhaving tot genoemde datum van de bestaande niet rechtmatige inschrijving in sector 44. Zakelijke dienstverlening II. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om aan de uitschrijving bij voornoemde sector verdergaande terugwerkende kracht te verlenen.
In beroep heeft eiseres zich evenals in bezwaar op het standpunt gesteld het weliswaar eens te zijn met de inschrijving bij sector 20. Havenbedrijven, maar zich niet te kunnen verenigen met de datum van die inschrijving. Daartoe heeft eiseres aangevoerd dat zij aan de hand van het besluit van 22 april 1997 nooit duidelijk de betekenis van de foutieve indeling heeft kunnen overzien. De omschrijving bij aanmelding bij verweerder, te weten ‘het opzetten, begeleiden en uitvoeren van (verkoop)acties voor bedrijven’ heeft nimmer betrekking gehad op de eigen activiteiten van eiseres, maar op die van haar opdrachtgevers. Eiseres heeft zich nimmer beziggehouden met werkzaamheden waarbij een inschrijving in sector 44. Zakelijke dienstverlening II past, en zij verzoekt om die reden inschrijving in sector 20. Havenbedrijven met ingang van 1 januari 1999, waarbij zij rekening houdt met de premieverjaringstermijn als bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
Ingevolge de artikelen 97l en 97m van de Werkloosheidswet (voorheen gebaseerd op de artikelen 52 en 53 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997) is verweerder verantwoordelijk voor het indelen dan wel herindelen van werkgevers bij sectoren. Met betrekking tot het nemen van beslissingen inzake de indeling van werkgevers heeft verweerder beleidsregels geformuleerd die zijn neergelegd in het Besluit datumbeleid indelingen (Besluit van het Lisv van 4 maart 1998, Stcrt. 1998, 51).
Deze beleidsregels luiden, voorzover van belang, als volgt:
“a.Wanneer overgang van een werkgever naar een andere sector dan de sector waarbij die werkgever is aangesloten is aangewezen, vindt deze overgang zo spoedig mogelijk plaats per 1 januari of 1 juli van enig jaar, mits vóór de betreffende datum een schriftelijke indelingsbeslissing aan de betrokken werkgever is gezonden.
b. Wanneer een werkgever zelf verzoekt om de juistheid van de op dat moment voor hem geldende indeling te bezien dan wel gericht verzoekt om herindeling naar een andere sector, gelden eveneens de data 1 januari of 1 juli direct volgend op de datum, waarop werkgever zijn verzoek heeft gedaan.
(…)
d. Indelen van een werkgever met terugwerkende kracht tot een datum gelegen vóór de onder a en b en de daaraan onder c gekoppelde data kan plaatsvinden zowel ten voor- als ten nadele van de betrokken werkgever. Ten voordele: dit kan zich voordoen bijvoorbeeld als in het verleden is nagelaten na een daartoe strekkend verzoek van een werkgever of na melding van een wijziging in de bedrijfsuitoefening een indelingsonderzoek in te stellen en achteraf komt vast te staan dat reeds toen herindeling aangewezen zou zijn geweest.
(…)
g.Het bepaalde onder a t/m d en onder f laat onverlet de mogelijkheid om op grond van bijzondere omstandigheden (met name overwegingen van redelijkheid en zorgvuldigheid) daarvan af te wijken. Dit kan zich voordoen, wanneer een werkgever door overlegging van contracten e.d. voldoende aannemelijk kan maken, dat hij zich reeds voor langere termijn heeft gebonden op basis van de (substantieel lagere) sv-premies, die hij bij de sector, waar hij oorspronkelijk was aangesloten, betaalt; in dat geval kan de datum van herindeling met een half jaar worden opgeschoven.”.
De Raad stelt vast dat, gelet op het feit dat namens eiseres eerst in december 2004 de bestaande sectorindeling ter discussie is gesteld, verweerder in overeenstemming met onderdeel b en d van zijn datumbeleid heeft gehandeld door met ingang van 1 januari 2005 tot inschrijving van eiseres bij sector 20. Havenbedrijf over te gaan. Mede gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de werkgever voor het verstrekken van voor de indeling van de onderneming relevante informatie, ziet ook de Raad in hetgeen door eiseres is aangevoerd geen bijzondere omstandigheden om aan de gewijzigde sectorindeling verdergaande terugwerkende kracht te verlenen.
Gelet op het vorenstaande kan het beroep van eiseres niet slagen.
De Raad ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2006.
(get.) R.C. Schoemaker
(get.) M. Renden