ECLI:NL:GHARL:2017:10216

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
200.195.378/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en tekortkomingen bij werkzaamheden aan een boot

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een appellant en een geïntimeerde over de uitvoering van werkzaamheden aan een boot. De appellant, wonende te [A], had de geïntimeerde, Stevens Betontechniek, opdracht gegeven om de romp van zijn boot te stralen voor een bedrag van € 1.250,-. De werkzaamheden zijn op 14 juni 2014 gestart, maar moesten al snel worden gestaakt op last van de politie vanwege vermeende milieuwetgeving overtredingen. De appellant stelt dat de geïntimeerde zijn werkzaamheden niet heeft afgemaakt en dat er vervuiling is ontstaan door de werkzaamheden, wat leidt tot schade. In eerste aanleg heeft de rechtbank de vorderingen van de appellant afgewezen, omdat de geïntimeerde niet in verzuim was gebracht. In hoger beroep heeft de appellant zijn eis vermeerderd en vorderde hij betaling van een hoofdsom van € 12.042,18, inclusief schadeposten en kosten. Het hof heeft de grieven van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van verzuim aan de zijde van de geïntimeerde. De appellant heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de geïntimeerde na ingebrekestelling zijn verplichtingen niet is nagekomen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.195.378/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 4366545 CV EXPL 15-10348
arrest van 21 november 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. H.M. Lenting, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geïntimeerde] ,h.o.d.n.
Stevens Betontechniek,
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. P.J. Jans, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
23 september 2015 en 30 maart 2016 van de Rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 29 juni 2016;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord (met producties);
- het tussenarrest d.d. 25 juli 2017 waarbij een comparitie na antwoord is bevolen;
- De op 28 augustus 2017 gehouden comparitie en de ter gelegenheid daarvan door partijen overgelegde pleitnotities en het proces-verbaal van de comparitie dat zich bij de stukken bevindt.
2.2
Na afloop van de genoemde comparitie is arrest bepaald op basis van het ter voorbereiding op de comparitie overgelegde dossier.
2.3
De vordering van [appellant] in hoger beroep luidt verkort weergegeven: vernietiging van het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, afdeling privaatrecht d.d. 30 maart 2016 en opnieuw rechtdoende, alsnog toewijzing van de vorderingen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.

3.Vermeerdering van eis

3.1
[appellant] heeft bij memorie van grieven zijn eis vermeerderd (MvG onder hoofdstuk 5). Hij vordert thans betaling van een hoofdsom van € 12.042,18, die is opgebouwd uit diverse schadeposten, vermeerderd met rente en kosten. Hij vordert thans ook vergoeding van de door Amerho (de eenmanszaak van [appellant] ) uitgevoerde schoonmaakwerkzaamheden. [geïntimeerde] heeft zich inhoudelijk niet tegen deze wijziging verzet en het hof ziet geen aanleiding de eiswijzing als in strijd met een goede procesorde te weigeren. In hoger beroep wordt daarom recht gedaan op de gewijzigde eis.

4.De vaststaande feiten

4.1
De kantonrechter heeft in haar vonnis van 30 maart 2016 onder 1 (1.1 tot en met 1.11) een aantal feiten vastgesteld. Deze feiten zijn ook in hoger beroep tussen partijen niet in geschil. Het gaat daarbij, voor zover in hoger beroep van belang en samen met hetgeen verder als gesteld en onvoldoende weersproken vaststaat, om het volgende.
4.2
Tussen partijen is een overeenkomst tot stand gekomen op basis waarvan [geïntimeerde] voor een bedrag van € 1.250,- de romp van de boot van [appellant] zou stralen.
4.3
Op 14 juni 2014 is [geïntimeerde] begonnen met het uitvoeren van die werkzaamheden. De boot is daaraan voorafgaand door [appellant] uit het water gelicht en op het terrein van Jachthaven "De Kraneweerd" te Zwartsluis geplaatst.
4.4
Kort nadat [geïntimeerde] met de werkzaamheden was begonnen moest hij deze op last van de politie staken, omdat de werkzaamheden volgens de politie niet overeenkomstig de milieuwetgeving plaatsvonden; er zou sprake zijn geweest van vervuiling door verstuivend grit. [geïntimeerde] heeft daarop de werkzaamheden afgebroken. Het Openbaar Ministerie heeft [geïntimeerde] ter zake een transactievoorstel gedaan, dat door [geïntimeerde] is geaccepteerd en betaald.
4.5
In een e-mail van 15 juni 2014 schrijft [geïntimeerde] aan [appellant] onder meer het volgende:
"Bij deze de factuur van gemaakte kosten aan u boot. Verder heb ik alle mail verkeer bij de politie neergelegd en word u bij nader ondervraagd zoals ze bij mij ook gedaan hebben. Ik neem geen verantwoording voor de gedane zaken van zaterdag. Ik verzoek u de bijgevoegde factuur per ommegaande te betalen."
4.6
In een sms-bericht van 15 juni 2014 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] het volgende geschreven:
“Ik ben zojuist gebeld door de jachthaven. Zie ook je mail. Blijkbaar heb je zaterdag de boel niet
opgezogen de haven wil dat dit wel gebeurd voor vrijdag om grotere problemen te voorkomen. Ik verzoek je dit te doen. Anders huren ze een schoonmaak bedrijf in op jou kosten. Gr [appellant]
Verzenden via SIM 1: 10:02”
4.7
[geïntimeerde] heeft [appellant] een factuur van € 656,58 gezonden voor de reeds verrichte werkzaamheden, welke factuur door [appellant] is voldaan. In de stukken is de factuur door partijen klaarblijkelijk afgerond op € 600,-.
4.8
Bij brief van 18 juni 2014 heeft de jachthaven aan [appellant] kenbaar gemaakt dat de wijze waarop de werkzaamheden hebben plaatsgevonden tot gevolg heeft gehad dat veel verontreiniging is ontstaan. De jachthaven heeft [appellant] aansprakelijk gesteld voor alle schade en de daaruit voortvloeiende kosten.
4.9
[appellant] heeft bij brief van 18 juni 2014 aan [geïntimeerde] geschreven:
“De wijze waarop u deze werkzaamheden heeft uitgevoerd zijn niet conform de afspraken die we per mail, sms en telefoon hebben gemaakt. (...)Door het niet nakomen van bovenstaande is voortgevloeid dat op het terrein van de Jachthaven veel verontreiniging is ontstaan (...). In de week van 16 tot 20 juni hebben we u in de gelegenheid gesteld om schade beperkende maatregelen te nemen, door het schoonmaken van het boven genoemde (...)Mocht u het voor 20 juni niet doen hebben wij u per sms aangegeven dat de kosten van het opruimen voor uw rekening zijn en door een schoonmaakbedrijf zullen worden uitgevoerd (…)In bovenstaande zaak stel ik u aansprakelijk; voor alle directe en indirecte uit deze niet conform afspraak en eisen uitgevoerde werkzaamheden, en voor alle voort komende kosten en schade, die zowel door mij als door de genoemde Jachthaven is of word geleden. De omvang van de schade staat op dit moment nog niet vast (...)”
4.1
In de periode 18 tot en met 21 juni 2014 zijn tussen partijen de volgende sms-berichten gewisseld, weergegeven vanaf de telefoon van [appellant] (productie 4, bij inleidende dagvaarding):
“Autotransfer sms:
Als jij vandaag de rekening over maakt die ik op de mail heb gezet stuur ik er woensdag een mannetje heen
Ontvangen door SIM 1: 11:39
Ik zal de faktuur nu overmaken, als jij zorgt dat het beloofde mannetje de zaak brand schoon
achterlaat, dit is echt in je eigen belang voor je het weet krijg je met gevolgschade te maken.
Verzenden via SIM 1: l4:25
Lukt het met de schoonmaak?
Verzenden via SIM 1: 18 juni
Gisteren was het nog niet betaalt als er betaald is lukt dat
Ontvangen door SIM 1: 18 juni
De betaling is maandag als afgesproken gedaan
Verzenden via SIM 1 : 18 juni
Dan zal ik: vanavond .kijke En de boel regelen
Ontvangen door SIM 1: 18 juni
Is de schoonmaak vandaag gelukt?
Verzenden via SIM 1: 19 juni
[geïntimeerde] , is het vandaag gelukt met de schoonmaak?
Verzenden via SIM 1: 20 juni
Ja
Ontvangen door SIM 1: 20 juni
Volgens directie en personeel bij je er niet geweest schoonmaken
Verzenden via SIM 1: 21 juni”
4.11
In een e-mail van 27 juni 2014 van de zijde van Betontechtniek aan [appellant] staat onder meer het volgende vermeld:
"Jij bent helemaal gek, ik betaal helemaal nergens voor. Heb je dit allemaal van tevoren bedacht om mij een loer te leggen? Volgens mij is dit met voorbedachten rade gebeurd"

5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

5.1
[appellant] heeft in eerste aanleg van [geïntimeerde] betaling van een bedrag van € 11.544,68 met rente en € 1.077,44 voor buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Daarnaast heeft [appellant] gevorderd dat [geïntimeerde] in de proceskosten zal worden veroordeeld.
5.2
[appellant] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] zijn straalwerkzaamheden niet heeft afgemaakt en dat hij de wel uitgevoerde werkzaamheden niet in overeenstemming met de geldende milieuregelgeving heeft uitgevoerd. Daardoor heeft [appellant] schade geleden.
5.3
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen omdat, kort gezegd, [geïntimeerde] niet in verzuim was gebracht.

6.De beoordeling van de grieven en de vordering

6.1
[appellant] heeft één grief geformuleerd, gericht tegen de rechtsoverwegingen 4.1 en 4.2 van het bestreden vonnis die als volgt luiden:
“4.1 [appellant] heeft het niet-nakomen van [geïntimeerde] van de tussen partijen gesloten overeenkomst ten grondslag aan zijn vordering gelegd. Wil [geïntimeerde] op grond daarvan kunnen worden aangesproken voor de gestelde schade dan dient er sprake te zijn van verzuim van de kant van [geïntimeerde] . Verzuim treedt op grond van artikel 6:82 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in na een schriftelijke ingebrekestelling, behoudens de in art. 6:83 BW vermelde uitzonderingsgevallen.
4.2
[appellant] heeft ter zitting verklaard dat hij [geïntimeerde] niet schriftelijk in gebreke heeft gesteld. Evenmin is gebleken dat er sprake is van één van de in artikel 6:83 BW genoemde uitzonderingsgronden. Er is immers geen fatale termijn overeengekomen. Verder vloeit de verbintenis evenmin voort uit onrechtmatige daad en strekt niet tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 lid l BW. [appellant] heeft haar vordering immers gebaseerd op het niet-nakomen van de overeenkomst. Evenmin is gebleken van een mededeling van de schuldenaar waaruit kan worden afgeleid dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten. De stelling van [appellant] dat er voor hem geen reden was om aan te nemen dat [geïntimeerde] nog deugdelijk kon nakomen is daarvoor onvoldoende.”
6.2
De bestreden overwegingen zijn geheel toegesneden op het ontbreken van verzuim als noodzakelijke voorwaarde voor toewijzing van de door [appellant] ingestelde vordering tot schadevergoeding. De (toelichting op de) grief is echter breder dan het enkele betoog dat er wel sprake is van verzuim. Meer en uitgebreider dan in eerste aanleg specificeert [appellant] waaruit, volgens hem, de tekortkoming door [geïntimeerde] bestaat. Daarnaast doet hij een beroep op blijvende onmogelijkheid van de overeengekomen prestatie en ten slotte betoogt hij dat is voldaan aan het vereiste van ingebrekestelling dan wel dat sprake is van verzuim op grond van artikel 6:83 onder c BW.
6.3
Het hof zal de grief in deze brede zin beoordelen. Voor het antwoord op de vraag of voor de vordering van [appellant] verzuim is vereist en zo ja wat de daaraan te stellen voorwaarden zijn, dient eerst te worden vastgesteld in welke verbintenis(sen) tekort is geschoten. De stelplicht en de eventuele bewijslast voor feiten en rechten waaruit voortvloeit om welke verbintenis(sen) het gaat, de tekortkoming daarin en het bestaan van verzuim, rusten op [appellant] .
6.4
Hoewel [appellant] ten aanzien van hetgeen tussen partijen is afgesproken weinig specifiek is, staat mede naar aanleiding van hetgeen partijen over en weer ter zitting hebben verklaard, vast dat [geïntimeerde] de boot van [appellant] op locatie zou stralen en dat hij er voor zou zorgen dat daarbij ‘schoon’ werd gewerkt. Dat wil zeggen dat met het, bij het stralen vrijkomend grit, de ondergrond en de omgeving niet zouden worden vervuild.
Ter zitting heeft [geïntimeerde] , desgevraagd, herhaald en uitdrukkelijk verklaard dat dit inderdaad de afspraak was. Om die reden moest, aldus [geïntimeerde] , [appellant] de boot uit het water halen en heeft hij een afscherming tegen het verstuiven van grit om de plaats waar werd gewerkt geplaatst, zodat het grit zich niet zou verspreiden. Het grit kon dan na het stralen eenvoudig worden verwijderd. Door [appellant] is overigens weersproken dat [geïntimeerde] de bedoelde afscherming heeft geplaatst.
6.5
[appellant] betoogt dat [geïntimeerde] op twee punten is tekortgeschoten.
(a) Ten eerste heeft [geïntimeerde] de boot gestraald zonder te beschikken over een milieuvergunning daarvoor. Als gevolg daarvan is, aldus [appellant] , sprake van ‘gevolgschade’ bestaande in verontreiniging. Het stralen zonder vergunning en het vervolgens niet schoonmaken vormen een ondeugdelijke prestatie (MvG punt 16).
(b) Ten tweede heeft [geïntimeerde] de boot slechts voor een achtste deel gestraald. Daardoor moest [appellant] de straalwerkzaamheden zelf afmaken (MvG punt 17).
6.6
Met betrekking tot
de onder (a) bedoelde tekortkomingstaat voorop dat het enkele feit dat [geïntimeerde] zonder vergunning werkte niet heeft geleid tot de door [appellant] gestelde schade. Indien [appellant] bedoelt dat door [geïntimeerde] niet de vereiste tegen vervuiling beschermende maatregelen zijn getroffen, geldt het volgende. Ter zitting van het hof heeft [geïntimeerde] verklaard dat hij de door hem geplaatste afscherming om verstuiving tegen te gaan ‘verkeerd heeft ingeschat’ met als gevolg dat er stof vrijkwam in de omgeving. De politie heeft, aldus [geïntimeerde] , meegedeeld dat om die reden het werk moest worden gestaakt en dat om die reden een boete is opgelegd. Daarmee staat vast dat was overeengekomen dat [geïntimeerde] ‘schoon’ zou werken (zie onder 6.4) en dat hij daaraan niet heeft voldaan. In zoverre is [geïntimeerde] jegens [appellant] tekort geschoten in de nakoming van een op hem rustende contractuele verplichting. Het enkele feit dat het stof alsnog kon worden opgeruimd, zoals de advocaat van [geïntimeerde] heeft aangevoerd, doet daaraan niet af.
Met betrekking tot
de onder (b) gestelde tekortkominggeldt dat, nu was overeengekomen dat [geïntimeerde] de gehele (romp van) de boot zou stralen maar hij slechts een deel heeft gestraald, [geïntimeerde] ook in zoverre zijn contractuele verplichting jegens [appellant] niet is nagekomen. [appellant] zou een bedrag van € 600,- aan [geïntimeerde] betalen voor diens werkzaamheden tot zover, althans op dat bedrag lijken partijen de onder 4.7 genoemde factuur voor een bedrag van € 656,58 te hebben afgerond in de door hen in de processtukken betrokken stellingen.
6.7
Daarmee staat vast dat sprake is van twee te onderscheiden tekortkomingen door [geïntimeerde] . Voor beide tekortkomingen geldt dat nakoming daarvan nog mogelijk was.
Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, is de vervuiling, althans het nalaten het vuil op te ruimen geen tekortkoming die schade tot gevolg heeft die niet meer door alsnog nakoming kon worden weggenomen, zoals dit het geval was in de zaak die leidde tot het arrest Kinheim/Pelders (HR 4 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4732,
NJ2000/258) waarop [appellant] zich heeft beroepen. Door de vervuiling weg te nemen kon [geïntimeerde] immers alsnog aan zijn verbintenis om schoon te werken voldoen zonder dat sprake is van blijvende schade. [appellant] beroept zich daarom ten onrechte op de in dit arrest gegeven rechtsregel. Voor toewijzing van de vordering van [appellant] is derhalve vereist dat sprake is van verzuim aan de zijde van [geïntimeerde] . In zoverre faalt de grief.
6.8
Van het van rechtswege intreden van verzuim op grond van artikel 6:83 onder c BW is geen sprake. [appellant] verwijst voor zijn beroep daarop naar zijn e-mail van 15 juni 2014 (zie onder 4.5). Daarin schrijft [geïntimeerde] onder meer:
"Bij deze de factuur van gemaakte kosten aan u boot. Ik neem geen verantwoording voor de gedane zaken van zaterdag. Ik verzoek u de bijgevoegde factuur per ommegaande te betalen."Na bijna twee weken, schrijft [geïntimeerde] in zijn e-mail van 27 juni 2014 (zie onder 4.11) onder meer:
"Jij bent helemaal gek, ik betaal helemaal nergens voor. Heb je dit allemaal van tevoren bedacht om mij een loer te leggen?"
Hoe uit deze twee e-mails, ook als rekening wordt gehouden met de tussen de e-mails verstreken tijd, volgt dat [geïntimeerde] weigert te voldoen aan zijn verplichting om het vuil op te ruimen, is zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – niet begrijpelijk. Dat geldt te meer in het licht van de tussen partijen gewisselde sms-berichten (zie onder 4.10). Daarin heeft [geïntimeerde] weliswaar als voorwaarde aan het schoonmaken verbonden dat eerst het bedrag van € 600,- zou worden betaald, maar hij zegt tevens dat hij na ontvangst van de afgesproken betaling ‘de boel zal regelen’. Ook op dit punt faalt de grief.
6.9
Ten slotte resteert de vraag of [geïntimeerde] in gebreke is gesteld op de in artikel 6:82 BW voorgeschreven wijze. [appellant] betoogt dat dit het geval is (MvG onder 18).
6.1
Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Niet gesteld of anderszins gebleken is dat [geïntimeerde] voor het niet afmaken van het stralen in gebreke is gesteld.
6.11
Ter onderbouwing van een ingebrekestelling betreffende het niet schoonmaken, beroept [appellant] zich op zijn sms van 15 juni 2014, 09:59 uur (prod. 4 inleidende dagvaarding), waarin onder meer is meegedeeld (zie onder 4.6):
" Blijkbaar heb je zaterdag de boel niet opgezogen, de haven wil dat dit wel gebeurd voor aanstaande vrijdag om grotere problemen te voorkomen. Ik verzoek je dit te doen. Anders huren ze een schoonmaakbedrijf in om jou kosten."Ook wijst hij op zijn brief van 18 juni 2014 aan [geïntimeerde] (zie onder 4.9).
6.12
In het midden kan blijven of [geïntimeerde] door middel van het genoemde sms-bericht en/of de genoemde brief op de door de wet voorgeschreven wijze in gebreke is gesteld. Door [geïntimeerde] is gemotiveerd betwist dat hij de schoonmaakwerkzaamheden, nadat hij ter zake door [appellant] was aangesproken, niet alsnog heeft uitgevoerd. Op [appellant] rust ingevolge artikel 150 Rv de bewijslast van zijn stelling dat [geïntimeerde] na een ingebrekestelling heeft nagelaten die werkzaamheden alsnog uit te voeren.
6.13
Tot bewijs van zijn daartoe stekkende stelling heeft [appellant] verwezen naar de gewisselde e-mails en sms-berichten. Dit is echter onvoldoende omdat in die gewisselde berichten [geïntimeerde] nu juist aangeeft wel te zijn nagekomen. Verder wijst [appellant] in dit verband naar de factuur van 25 juli 2014 van Jachthaven De Kranerweerd (prod. 1 bij MvG) en de factuur van Amerho Zorg- en dienstverlening (prod. 2 bij MvG). Dit is echter eveneens onvoldoende. De factuur van de Jachthaven ziet, gezien de daarin opgenomen omschrijving, voor het grootste deel op werkzaamheden voor het alsnog stralen van de boot en andere extra werkzaamheden aan de boot. Daarnaast wordt een post werk derden genoemd. Hoe deze post verifieerbaar is te herleiden tot schoonmaakwerkzaamheden naar aanleiding van de door [geïntimeerde] veroorzaakte vervuiling is niet onderbouwd. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd weersproken dat zulks het geval is. Dat geldt ook voor de factuur van 14 juni 2014 (prod. 3 bij MvG). De factuur van Amerho betreft een factuur van [appellant] zelf, althans van zijn eenmanszaak. Ook de daarop genoemde werkzaamheden zijn onvoldoende verifieerbaar te herleiden tot de schoonmaakwerkzaamheden waarvan hier vergoeding wordt gevorderd.
6.14
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat enerzijds [geïntimeerde] niet in gebreke is gesteld voor het niet afmaken van het werk, terwijl met betrekking tot het schoonmaken niet in rechte vaststaat dat [geïntimeerde] dat na ingebrekestelling, niet althans niet deugdelijk alsnog heeft gedaan. Een voldoende concreet en gespecificeerd bewijsaanbod door [appellant] tot bewijs van deze stelling ontbreekt. Het algemene bewijsaanbod aan het eind van de memorie van grieven voldoet niet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen. Daarmee is niet komen vast te staan dat sprake is van verzuim, zodat de vordering tot schadevergoeding van [appellant] niet toewijsbaar is.

7.Slotsom

De grief faalt en [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep (wat betreft salaris advocaat te begroten op 2 punten, tarief II (€ 894,-)

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 314,- voor verschotten en op € 1.788,- voor salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mr. G. van Rijssen, mr. W.P.M. ter Berg en mr. L. Janse is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 21 november 2017.