Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
heffingsambtenaar van de gemeente Smallingerland(hierna: de heffingsambtenaar)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 juni 2016. De rechtbank had de waarde van acht onroerende zaken, gelegen aan de [a-straat] in [A], vastgesteld op € 638.000. De heffingsambtenaar van de gemeente Smallingerland had de waarde van deze onroerende zaken vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) per waardepeildatum 1 januari 2014. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en had in beroep verzocht om een lagere WOZ-waarde. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard en de waarden verlaagd, maar belanghebbende ging in hoger beroep om de waarden verder te verlagen.
Tijdens de zitting op 17 oktober 2017 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelde dat de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarden te hoog waren en dat hij de onroerende zaken had gekocht op een executieveiling voor € 293.000. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat de vastgestelde waarden niet te hoog waren en dat belanghebbende zijn voorgestelde lagere waarden niet aannemelijk had gemaakt. Het Hof concludeerde dat de waarde van de onroerende zaken het beste kon worden bepaald met de huurwaardekapitalisatiemethode (HWK-methode), maar dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen over de huurwaarden en kapitalisatiefactoren.
Uiteindelijk bevestigde het Hof de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken op 21 november 2017.