ECLI:NL:GHARL:2016:986

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2016
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
200.158.252/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in geschil over forumkeuze in internationale overeenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in een geschil tussen Tolsma Techniek Emmeloord B.V. en Mostostal Infrastruktura SP. Z O.O. Het hof oordeelt dat het beding in de overeenkomst tussen partijen voldoende objectieve elementen bevat voor de keuze van het gerecht. De partijen hadden op 16 mei 2011 een overeenkomst gesloten voor de levering en installatie van een productielijn voor uien. In de overeenkomst was een forumkeuzebeding opgenomen, maar Mostostal betwistte de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en stelde dat de Poolse rechter bevoegd was. De rechtbank Midden-Nederland had zich in eerste aanleg onbevoegd verklaard, maar het hof oordeelt dat de formulering van artikel 12 van de overeenkomst voldoende duidelijk is om de Nederlandse rechter als bevoegde rechter aan te wijzen. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank Midden-Nederland voor verdere behandeling. Mostostal wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.158.252/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, Afdeling civielrecht, zittingsplaats Lelystad 360572)
arrest van 9 februari 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Tolsma Techniek Emmeloord B.V.,
gevestigd te Emmeloord,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
hierna: Tolsma,
advocaat: mr. A. Weidner,
tegen:
de buitenlandse vennootschap, opgericht naar Pools recht,
Mostostal Infrastruktura SP. Z O.O.,
gevestigd te Warschau, Polen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident,
hierna: Mostostal,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in incident van 30 april 2014 dat de rechtbank Midden-Nederland (afdeling civielrecht, zittingsplaats Lelystad) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 28 juli 2014,
- de memorie van grieven (met producties).
2.2
Vervolgens heeft Tolsma de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
Tolsma vordert in het hoger beroep - samengevat - dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de vordering van Mostostal als eiseres in het incident alsnog zal afwijzen en zal beslissen dat de Rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, zittingsplaats Lelystad bevoegd is om van de door Tolsma in de hoofdzaak tegen Mostostal ingestelde vordering kennis te nemen en de zaak zal terugwijzen naar die rechtbank teneinde daar voort te procederen in de hoofdzaak, zulks met veroordeling Mostostal in de kosten van beide instanties, met nakosten en wettelijke rente.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten.
3.2.
De partijen hebben op 16 mei 2011 een overeenkomst (‘de overeenkomst’) gesloten voor de levering en installatie door Tolsma van een productielijn voor uien bij Mostostal.
3.3.
Artikel 9 lid 7 van de overeenkomst luidt, volgens de Nederlandse vertaling, als volgt:
“Op zaken die niet in deze overeenkomst zijn geregeld, zijn de algemene verkoopvoorwaarden van de Metaalunie van toepassing die op het moment van verkoop gelden. Bij een vastgesteld geschil hebben de bepalingen van deze overeenkomst voorrang bij de interpretatie. Door deze overeenkomst te ondertekenen verklaart de hoofdaannemer dat hij deze bepalingen heeft ontvangen en er kennis van heeft genomen.”
3.4.
Artikel 11 van de overeenkomst luidt, volgens de Nederlandse vertaling, als volgt:
“1. Op zaken die niet in deze overeenkomst zijn geregeld, is de Nederlandse wet van toepassing.
2. De overeenkomst is opgesteld in de Poolse taal. Als deze overeenkomst wordt vertaald naar het Nederlands, heeft de Poolse versie voorrang.”
3.5.
Artikel 12 van de overeenkomst luidt, in de door Tolsma als productie 1 bij de inleidende dagvaarding overgelegde Nederlandse vertaling, als volgt:
“Als er tussen de partijen een geschil ontstaat over het realiseren van de bepalingen van deze overeenkomst en er geen schikking wordt getroffen, dan laten de partijen de beslissing over aan de vanuit de leverancier gezien bevoegde rechtbank.”
Artikel 12 van de overeenkomst luidt, in de door Mostostal als productie 2 bij haar incidentele conclusie overgelegde Engelse vertaling, als volgt:
“In the case of any disputes between the Parties as to the performance of the provisions of the agreement and there being no out-of-court settlement thereof, the Parties shall refer the case for settlement to a court having jurisdiction over the Supplier.”
3.6.
Artikel 20.3 van de algemene verkoopvoorwaarden van de Metaalunie luidt, volgens de Engelse vertaling, als volgt:
“Only the Dutch civil court within whose jurisdiction the Supplier’s place of business is situated is competent to pass judgment on disputes, unless such is at odds with any mandatory rules of law. The Supplier is entitled to deviate from this jurisdiction clause and apply the statutory rules for jurisdiction.”

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Tolsma heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen Mostostal - kort gezegd - tot nakoming van Mostostals betalingsverplichting uit hoofde van de overeenkomst van 16 mei 2011. Mostostal heeft vervolgens in incident gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Volgens Mostostal is de Poolse rechter uit hoofde van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 44/2001 (hierna: de EEX-Verordening), dan wel artikel 5 lid 3 van de EEX-Verordening bevoegd om van de vordering kennis te nemen. Van een forumkeuze die voldoende duidelijk en nauwkeurig is, is geen sprake, zo heeft Mostostal aangevoerd. Tolsma heeft zich tegen de incidentele vordering verweerd met het betoog, samengevat, dat artikel 12 van de overeenkomst een voldoende duidelijke en nauwkeurige forumkeuze bevat voor de rechter van de vestigingsplaats van Tolsma, de rechtbank Midden-Nederland dus.
4.2
De rechtbank heeft bij vonnis in incident van 30 april 2014 overwogen dat de beide in het geding gebrachte vertalingen van artikel 12 van de overeenkomst onvoldoende objectieve aanknopingspunten geven om hieraan de keuze voor de Nederlandse rechter te ontlenen. Artikel 12 voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet aan de in artikel 23 EEX-Verordening gestelde eis dat de keuze duidelijk en nauwkeurig moet zijn bepaald. Ook artikel 20.3 van de Metaalunievoorwaarden kunnen volgens de rechtbank geen grondslag bieden voor de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. De rechtbank heeft zich dan ook onbevoegd verklaard van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen, onder veroordeling van Tolsma in de kosten van het incident en in de proceskosten in de hoofdzaak.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
Tolsma heeft tegen dit vonnis zeven grieven aangevoerd. De grieven 1 tot en met 3 richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat artikel 12 van de overeenkomst onvoldoende objectieve aanknopingspunten geeft om hieraan een keuze voor de Nederlandse rechter te ontlenen. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2
Het hof overweegt als volgt. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter moet worden getoetst aan de bepalingen van de EEX-Verordening, aangezien het geschil tussen partijen een burgerlijke of handelszaak betreft. De ‘herschikte’ EEX-Verordening (Verordening (EU)1215/2012) is eerst van toepassing met ingang van 10 januari 2015, en is dus niet van toepassing op de onderhavige zaak, die immers bij dagvaarding van 30 oktober 2013 is ingeleid.
5.3.
De kern van de kwestie is of artikel 12 van de overeenkomst een forumkeuze bevat voor de Nederlandse rechter, meer in het bijzonder de rechtbank Midden-Nederland.
5.4.
Voor de geldigheid van een forumkeuze is niet vereist dat het forumkeuzebeding zodanig is geformuleerd dat louter op grond van de bewoordingen ervan reeds kan worden bepaald welk gerecht bevoegd is. Het is voldoende dat het beding de objectieve elementen bevat op basis waarvan partijen overeenstemming hebben bereikt over de keuze van het gerecht of de gerechten waaraan zij de ontstane of de toekomstige geschillen willen voorleggen. Die elementen, die voldoende nauwkeurig moeten zijn om de aangezochte rechter in staat te stellen te bepalen of hij bevoegd is, kunnen eventueel worden geconcretiseerd door de omstandigheden van het geval (HvJ EG 9 november 2009, C-387/98, NJ 2001/599; HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU6545).
5.5.
De tekst van artikel 12 van de overeenkomst luidt in de door Tolsma als productie 1 bij de inleidende dagvaarding overgelegde Nederlandse vertaling als volgt:
“Als er tussen de partijen een geschil ontstaat over het realiseren van de bepalingen van deze overeenkomst en er geen schikking wordt getroffen, dan laten de partijen de beslissing over aan de vanuit de leverancier gezien bevoegde rechtbank.”De tekst van artikel 12 van de overeenkomst in de Engelse vertaling (door Mostostal als productie 2 bij haar incidentele conclusie overgelegd) luidt:
“In the case of any disputes between the Parties as to the performance of the provisions of the agreement and there being no out-of-court settlement thereof, the Parties shall refer the case for settlement to a court having jurisdiction over the Supplier.”
5.6.
Naar het oordeel van het hof bevat artikel 12 van de overeenkomst wel objectieve elementen op basis waarvan partijen overeenstemming hebben bereikt over de keuze van het gerecht of de gerechten waaraan zij hun geschillen willen voorleggen. Ten eerste is uit artikel 12 duidelijk dat beoogd is een forumkeuzebeding in de overeenkomst op te nemen, dus vast te leggen welke rechter bevoegd is. Dat is een objectief element dat er op duidt dat met de tekst van artikel 12 niet is bedoeld dat bevoegd is de rechter die conform de artikelen 2 of 5 van de EEX-Verordening toch al rechtsmacht heeft. Daartoe zou immers geen forumkeuzebeding nodig zijn. De enige andere denkbare uitleg is dat rechtsmacht heeft de rechter die ‘bevoegdheid heeft over de leverancier’, waarmee kennelijk is bedoeld de rechter van de plaats van vestiging van de leverancier, die dus, naar ook internationaal algemeen aanvaard is, bevoegd is kennis te nemen van vorderingen jegens de leverancier. De leverancier is Tolsma, gevestigd te Emmeloord, Nederland, zodat de rechtbank Midden-Nederland de rechter is van de plaats van vestiging van de leverancier. Dat deze rechter in artikel 12 van de overeenkomst als de bevoegde rechter is aangewezen, strookt ook met de overige omstandigheden van het geval, zoals de omstandigheid dat in artikel 9 lid 7 is bepaald dat de algemene verkoopvoorwaarden van de Metaalunie van toepassing zijn op zaken die niet in de overeenkomst zijn geregeld, de omstandigheid dat artikel 9 lid 2 voorziet in bindend advies door een vertegenwoordiger van de Metaalunie, die volgens het Nederlandse recht handelt, en de omstandigheid dat artikel 11 lid 1 van de overeenkomst bepaalt dat de Nederlandse wet van toepassing is op zaken die niet in de overeenkomst zijn geregeld. Dit zijn alle omstandigheden die erop duiden dat eventuele geschillen naar Nederlands recht en met inroeping van Nederlandse geschilbeslechtingsinstanties dienen te worden opgelost. Weliswaar is een samenloop van toepasselijk Nederlands recht en rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet noodzakelijk, maar congruentie van toepasselijk recht en rechtsmacht faciliteert wel de geschilbeslechting, zodat de keuze voor toepasselijkheid van het Nederlandse recht een relevante omstandigheid is voor het oordeel dat in artikel 12 de Nederlandse rechter als de rechter van de vestigingsplaats van de leverancier is aangewezen om kennis te nemen van geschillen die uit de overeenkomst voortvloeien.
5.7.
Het voorgaande leidt er toe dat de grieven 1 tot en met 3 en 6 slagen. De grieven 4 en 5 behoeven geen behandeling. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Opnieuw recht doende zal het hof de vordering tot onbevoegdverklaring van Mostostal afwijzen. De zaak zal ter verdere berechting worden teruggewezen naar de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad. De veroordeling van Tolsma in de proceskosten in het incident en in de hoofdzaak zal worden vernietigd, zodat ten slotte ook grief 7 slaagt.

6.De slotsom

6.1
De grieven 1, 2, 3, 6 en 7 slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Mostostal in de kosten van het incident in de beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in het incident in eerste aanleg aan de zijde van Tolsma zullen worden vastgesteld op € 452,00 voor salaris advocaat (1 punt, tarief II).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Tolsma zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 77,52
- griffierecht
€ 704,00
subtotaal verschotten € 781,52
- salaris advocaat € 894,00 (1 punt x tarief II).
6.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad van 30 april 2014 en doet opnieuw recht;
wijst de vordering in het incident af;
wijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing terug naar de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad;
veroordeelt Mostostal in het incident in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Tolsma wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 452,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 781,52 voor verschotten en op € 894,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Mostostal in de nakosten, begroot op € 131,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,00 in geval Mostostal niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van dit arrest;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, L.M. Croes en A.E.B. ter Heide en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 9 februari 2016.