ECLI:NL:GHARL:2016:9357

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
200.155.813/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en onverschuldigde betaling in hypothecaire geldlening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante], voorheen h.o.d.n. [naam bedrijf], tegen ABN AMRO Hypothekengroep B.V., h.o.d.n. Florius. De bank verwijt [appellante] betrokkenheid bij een vooropgezette constructie waarbij geld uit een door de bank verleend bouwdepot is onttrokken. Het hof oordeelt dat de bank onvoldoende heeft aangetoond dat [appellante] wist of had moeten weten dat de hypotheekgevers hun verplichtingen niet zouden nakomen. De vordering van de bank wordt afgewezen. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van ABN AMRO af, waarbij het hof ook de proceskosten ten laste van ABN AMRO legt.

De procedure begon met een dagvaarding in hoger beroep op 13 augustus 2014, gevolgd door een memorie van grieven en een memorie van antwoord. De feiten van de zaak zijn als volgt: [A] en [B] hebben een hypothecaire lening aangevraagd bij ABN AMRO, waarbij een verbouwdepot van € 73.000,- was opgenomen. [appellante] heeft facturen ingediend voor werkzaamheden die zij zou hebben uitgevoerd, maar ABN AMRO stelt dat deze werkzaamheden nooit zijn verricht. Het hof overweegt dat de betalingen aan [appellante] niet onverschuldigd zijn, omdat deze betalingen niet rechtstreeks van ABN AMRO aan [appellante] zijn gedaan, maar door [A] en [B] uit het bouwdepot zijn betaald. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor onrechtmatig handelen van [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.155.813/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 637334 CV EXPL 12-16113)
arrest van 22 november 2016
in de zaak van
[appellante] , voorheen h.o.d.n. [naam bedrijf] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. R. Hartman, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
ABN AMRO Hypothekengroep B.V., h.o.d.n. Florius,
gevestigd te Amersfoort,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
ABN AMRO,
advocaat: mr. P.K.J. van der Wal, kantoorhoudend te Rosmalen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 21 mei 2014 dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, (hierna: de kantonrechter) tussen ABN AMRO enerzijds en [X] , handelende onder de naam [naam bedrijf X] (hierna: [naam bedrijf X] ), [Y] , handelende onder de naam [naam bedrijf Y] (hierna: [naam bedrijf Y] ) [appellante] , anderzijds, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 13 augustus 2014,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord (met producties),
- de akte houdende een verzoek tot het horen van getuigen,
- de antwoordakte verzoek getuigenverhoor.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellante] vordert in het hoger beroep het vonnis van 21 mei 2014 te vernietigen, de vorderingen van ABN AMRO in eerste aanleg af te wijzen en ABN AMRO te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet (gemotiveerd) weersproken en op grond van de overgelegde stukken, voor zover niet weersproken, staan de volgende feiten tussen partijen vast.
3.2
De heer [A] (hierna: [A] ) en mevrouw [B] (hierna: [B] ) hebben bij ABN AMRO een aanvraag voor een hypothecaire geldlening ingediend met betrekking tot de woning aan het adres [adres] (hierna: de woning). Ten behoeve van deze aanvraag is de woning op 14 februari 2008 door een VBO makelaar getaxeerd. Van de taxatie is op 18 februari 2008 een rapport opgesteld. In dit taxatierapport is onder andere beschreven dat op de begane grond van de woning een toiletruimte is voorzien van een closet met reservoir, afgewerkt met vloer- en gedeeltelijk wandbetegeling en gedeeltelijk stucwerk. De tuingerichte woonkamer heeft, aldus het taxatierapport, een kunststof pui naar de achtertuin. Verder bevindt zich op de eerste verdieping een badkamer met douchehoek, een tweede toilet en een wastafel. De wanden van de badkamer zijn volledig afgewerkt met wandbetegeling. De vloer is voorzien van een granito vloer en tevens is er een aansluiting voor de wasmachine.
3.3
In het taxatierapport zijn diverse verbouwingswerkzaamheden gespecificeerd:
- het laten plaatsen van een uitbouw aan de achterzijde;
- het laten vernieuwen van het toilet;
- het laten vernieuwen van de badkamer;
- het laten aanleggen van een plavuizenvloer met vloerverwarming op de begane grond;
- het laten aanpassen van de achtertuin;
- verder algehele afwerkingswerkzaamheden in de gehele woning.
De kosten voor deze werkzaamheden worden geschat op € 73.000,-.
3.4
ABN AMRO heeft op 29 februari 2008 een overeenkomst van hypothecaire geldlening ten bedrage van € 302.000,- gesloten met [A] en [B] . In dit bedrag is een verbouwdepot van € 73.000,- opgenomen voor de onder 2.6 genoemde werkzaamheden.
3.5
[A] en [B] hebben tot zekerheid voor terugbetaling van de hypothecaire geldlening het recht van eerste hypotheek aan ABN AMRO verleend op de woning.
3.6
Bij factuur van 16 juni 2008 heeft [appellante] aan [A] € 42.2210,20 inclusief btw in rekening gebracht voor: graafwerkzaamheden voor fundering en afvoeren materialen, het pulsen van 3 palen 17 meter diep, het plaatsen van vlechtwerk en het storten van een ringbalk, het aanbrengen van betonbroodjes, het verwijderen van kozijnen en openslaande deuren en het afvoeren daarvan, het plaatsen van een uitbouw met HR glas en het stucen van de twee zijwanden van de uitbouw. De werkzaamheden zouden volgens de factuur aanvangen op 25 juni 2008. Bij aanvang van de werkzaamheden diende 70% van het factuurbedrag, zijnde € 29.554,84 betaald te zijn. [A] en [B] hebben deze factuur op 17 juni 2008 ter betaling uit het bouwdepot ingediend bij ABN AMRO. ABN AMRO is op 24 juni 2008 tot uitbetaling van € 29.554,84 aan [appellante] overgegaan. De resterende 30% ad € 12.666,36 diende bij oplevering betaald te worden.
3.7
Bij factuur van 17 juni 2008 heeft Galaxy Nederland C.V. (hierna: Galaxy) € 12.959,10 aan [appellante] in rekening gebracht voor graafwerkzaamheden voor fundering en afvoeren materialen, het pulsen van 3 palen, 17 meter diep en het plaatsen van vlechtwerk en het storten van een ringbalk.
3.8
Bij factuur van 23 juni 2008 heeft Galaxy € 3.373,65 aan [appellante] in rekening gebracht voor het verwijderen van kozijnen en openslaande deuren en het afvoeren daarvan en het aanbrengen van betonbroodjes.
3.9
In een op 26 juni 2008 gedagtekend en door hierna te noemen partijen ondertekend geschrift (zie productie 1 conclusie van antwoord) wordt het volgende vermeld:
“Hiermede komen de bovenvermelde partijen overeen dat Galaxy Nederland C.V. het door [naam bedrijf] aangenomen werk op het adres [adres] zal uitvoeren.
Het werk project zal bestaan uit de onderstaande werkzaamheden:Graafwerkzaamheden voor fundering en afvoeren materialenPulsen van 3 palen. 17 meter diepPlaatsen van vlechtwerk en storten ringbalk 20x20 cmAanbrengen betonbroodjes 12 cm Dik 11,5m2Het verwijderen van kozijnen en openslaande deuren en afvoerenPlaatsen van uitbouw model Azur 5, 20 x 2,40 (bxh) met HR glas met 10 jaar garantieWanden glad stucken, van de twee zijwanden dubbelsteens geisoleerd van uitbouw
Verder komen de partijen overeen dat bij aanvang van de werkzaamheden 70% en bij oplevering 30% van de overeengekomen prijs wordt voldaan.De totale aanneemsom bedraagt € 40.000,00 inclusief 19% btw.De partijen komen overeen dat de uitvoering en garantie van het project bij Galaxy Nederland c.v. komt te liggen.
Aldus getekend en opgemaakt in drievoud26-06-2008”
3.1
Bij factuur van 27 juni 2008 heeft Galaxy € 20.616,75 aan [appellante] in rekening gebracht voor het plaatsen van een uitbouw met HR glas.
3.11
Bij eindfactuur van 16 juli 2008 heeft [appellante] € 12.666,36 aan [A] in rekening gebracht voor het onder 2.9 genoemde bedrag van € 12.666,36. [A] en [B] hebben deze factuur op 19 juli 2008 tot uitbetaling uit het bouwdepot ingediend bij ABN AMRO. ABN AMRO is op 28 juli 2008 tot uitbetaling van € 12.666,36 aan [appellante] overgegaan.
3.12
Bij factuur van 24 juli 2008 heeft Galaxy € 2.441,88 aan [appellante] in rekening gebracht voor 76 gewerkte uren in week 29 en 30.
3.14
ABN AMRO heeft op 28 juli 2008 € 8.436,40 aan restant van het verbouwdepot aan [A] en [B] uitbetaald.
3.15
Op 25 oktober 2011 is de woning getaxeerd ten behoeve van verkoop dan wel executie. Bij het in dat kader opgestelde taxatierapport van 31 oktober 2011 zijn foto’s gevoegd.
3.16
De woning is in februari 2012 middels een volmacht onderhands verkocht voor € 178.500,-.
3.17
Bij e-mail van 21 maart 2012 wordt namens [A] aan ABN AMRO Hypotheken Groep onder andere het volgende meegedeeld:
" [A][hof: [A] ]
heeft zelf gedaan:badkamer (betegeld en assocaires)laminaat woonkamerwc benedentuin voor en achterVeel van deze spullen zijn van internet afgehaald (tweedehans) om zo de kosten te drukken.
Laten doen:huis gestuucktvloerbedekking trap en bovenverdieping[A] weet echter niet welke bedrijven dit gedaan hebben, daar heeft hij zich niet mee bezig gehouden."

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
ABN AMRO heeft zich in eerste aanleg (voor zover relevant) op het standpunt gesteld dat zij de hiervoor onder 2.9 en 2.14 genoemde facturen onverschuldigd aan [appellante] heeft betaald nu [appellante] de werkzaamheden zoals vermeld op deze facturen nimmer heeft uitgevoerd. Subsidiair heeft ABN AMRO gesteld dat [appellante] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld omdat zij door terhandstelling van - valse - facturen aan [A] en [B] laatstgenoemden in de gelegenheid heeft gesteld geld aan het verbouwdepot te onttrekken, ten gevolge waarvan ABN AMRO schade heeft geleden.
4.2.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep, voor zover thans van belang, het beroep op onverschuldigde betaling verworpen. Hij heeft voorts geoordeeld dat [appellante] , alsook [naam bedrijf X] en [naam bedrijf Y] , onrechtmatig jegens ABN AMRO hebben gehandeld en heeft hen veroordeeld tot betaling aan ABN AMRO van de factuurbedragen, vermeerderd met rente. [naam bedrijf X] , [naam bedrijf Y] en [appellante] zijn daarnaast veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.

5.De beoordeling van de grieven en de vorderingInleiding

5.1.
[appellante] heeft in hoger beroep
vier grievenopgeworpen. De grieven richten zich in de kern tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] onrechtmatig jegens ABN AMRO heeft gehandeld. Het hof ziet hierin aanleiding de grieven gezamenlijk te bespreken.
Onrechtmatige daad
5.2.
Ter onderbouwing van haar stelling dat [appellante] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld heeft ABN AMRO vooropgesteld dat sprake is van een vooropgezette constructie waarbij zowel [appellante] als [naam bedrijf Y] , [naam bedrijf X] , Galaxy en [A] en [B] betrokken zijn geweest. ABN AMRO heeft uiteengezet hoe deze partijen aan elkaar gelieerd zijn (geweest). Zo is de heer [Q] sinds 27 juli 2007 gevolmachtigde van Galaxy en heeft [appellante] in maart 2008 tweemaal een maandsalaris overgeschreven naar [Q] . Voorts is [handelsnaam] een handelsnaam van Galaxy en zijn onder die naam verbouwwerkzaamheden gefactureerd aan [appellante] in privé en vervolgens door haar bij de bank ingediend in het kader van een eigen bouwdepot. Ook heeft [naam bedrijf X] verbouwwerkzaamheden aan [appellante] gefactureerd die door [appellante] in het kader van haar eigen bouwdepot bij de bank zijn ingediend. Daarnaast heeft [appellante] eind 2007, begin 2008 diverse overboekingen verricht aan [naam bedrijf X] . Naar de mening van ABN AMRO berust de tussen partijen bestaande samenhang niet op toeval en dient het handelen van [appellante] in het licht van die samenhang te worden bezien.
Het onrechtmatig handelen van [appellante] bestaat er volgens ABN AMRO uit dat [appellante] facturen heeft verzonden voor werkzaamheden die nimmer zijn uitgevoerd. Door de facturen van 16 juni 2008 en 16 juli 2008 ter hand te stellen aan [A] en [B] heeft [appellante] [A] en [B] willens en wetens in de gelegenheid gesteld om geld aan het bouwdepot te onttrekken. ABN AMRO heeft derhalve op basis van valse stukken geld uitgekeerd aan [appellante] , welk geld [appellante] vervolgens onder zich heeft gehouden terwijl zij wist, althans behoorde te weten, dat deze gelden niet aan haar toebehoorden. Daarbij zijn de ten onrechte door ABN AMRO overgemaakte bedragen nimmer door [appellante] teruggestort. Ook dat is naar de mening van ABN AMRO onrechtmatig.
5.3.
[appellante] bestrijdt in haar memorie van grieven dat zij onrechtmatig jegens ABN AMRO heeft gehandeld. [appellante] voert daartoe het volgende aan. In juni 2008 is [appellante] door [A] en [B] benaderd in verband met de realisatie van (onder andere) een uitbouw aan hun woning waartoe zij een overeenkomst hebben gesloten. Kort daarop deelden [A] en [B] mee dat zij de werkzaamheden vanwege tijdsdruk door Galaxy wilden laten uitvoeren. Nadat [appellante] een uittreksel uit het Handelsregister had opgevraagd en het BTW-nummer van Galaxy had gecontroleerd, zijn [appellante] , Galaxy, [A] en [B] mondeling overeengekomen dat Galaxy het werk uit zou voeren terwijl [appellante] de facturering zou blijven verzorgen en (mede) daartoe een vergoeding zou ontvangen. Deze overeenkomst is naderhand op 26 juni 2008 vastgelegd. Daarbij beroept [appellante] zich op het in rechtsoverweging 2.12 genoemde geschrift. Galaxy heeft [appellante] een viertal facturen verzonden voor de verrichte werkzaamheden. [appellante] had geen reden te twijfelen aan de juistheid van die facturen. Zij heeft telkens telefonisch bij [A] en [B] geïnformeerd naar de werkzaamheden, waarop laatstgenoemden aangaven dat het werk naar tevredenheid was uitgevoerd. [appellante] heeft daarop facturen verzonden naar [A] en [B] die ook door hen voor akkoord werden getekend. Gelet hierop stelt [appellante] er gerechtvaardigd op te hebben vertrouwd dat alle werkzaamheden voor [A] en [B] door Galaxy waren verricht. Van valse door [appellante] verstuurde facturen is geen sprake; ten tijde van verzending van de factuur van 16 juni 2008 was nog niet duidelijk dat Galaxy het werk uit zou gaan voeren terwijl [appellante] in de gerechtvaardigde veronderstelling verkeerde dat het werk naar tevredenheid van [A] en [B] was uitgevoerd ten tijde van het verzenden van de tweede factuur d.d. 16 juli 2008.
5.4.
Het hof overweegt als volgt. De vraag of de werkzaamheden waartoe [appellante] zich in haar factuur van 16 juni 2008 had gecommitteerd nimmer daadwerkelijk zijn uitgevoerd - zoals ABN AMRO stelt maar [appellante] betwist - zal het hof vooralsnog in het midden laten. In het navolgende zal het hof, bij wijze van veronderstelling, er vanuit gaan dat de bedoelde werkzaamheden noch door [appellante] , noch door een derde zijn uitgevoerd.
5.5.
Bij de beoordeling van de stelling dat [appellante] onrechtmatig jegens ABN AMRO heeft gehandeld, stelt het hof voorop dat de betalingen van de facturen van 16 juni 2008 en 16 juli 2008 uit het bouwdepot rechtstreekse betalingen van [A] en [B] (en dus niet van ABN AMRO) aan [appellante] betroffen. Om onder die omstandigheden te kunnen concluderen dat [appellante] onrechtmatig jegens ABN AMRO heeft gehandeld, dient naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat het de bedoeling van de diverse betrokken partijen - en derhalve ook van [appellante] - was om ABN AMRO te benadelen. Daarvan is sprake indien [appellante] van meet af aan wist, dan wel behoorde te weten, dat de werkzaamheden die zij aan [A] en [B] gefactureerd had, nimmer zouden worden uitgevoerd en haar facturen van 16 juni 2008 en 16 juli 2008 derhalve vals waren. Alsdan zouden gelden die krachtens het bouwdepot waren bestemd voor de verbouwing, die zou leiden tot een waardevermeerdering van de onroerende zaak waar de ABN AMRO een recht van hypotheek op had gevestigd, voor andere doeleinden worden aangewend ten nadele van de bank. De stelplicht en bewijslast ter zake rusten op ABN AMRO.
5.6.
[appellante] heeft, onder verwijzing naar het onder 2.12 genoemde geschrift, gemotiveerd tot haar verweer aangevoerd dat en hoe zij de werkzaamheden waartoe zij zich in haar factuur d.d. 16 juni 2008 gecommitteerd had op verzoek van [A] en [B] heeft overgedragen aan Galaxy en dat dit naderhand (op 26 juni 2008) schriftelijk door de betrokken partijen is vastgelegd. De door haar uit het bouwdepot ontvangen bedragen heeft zij - naar zij voorts heeft betoogd -, zoals zij met Galaxy en [A] en [B] overeen was gekomen, doorbetaald aan Galaxy, terwijl zij zich er telefonisch van vergewist heeft of de werkzaamheden ook daadwerkelijk (naar tevredenheid) door Galaxy voor [A] en [B] uitgevoerd werden. Tegenover dit gemotiveerde verweer heeft ABN AMRO haar stellingen onvoldoende onderbouwd. De nauwelijks toegelichte opmerking van ABN AMRO (zie memorie van antwoord sub 20 onder verwijzing naar conclusie van repliek sub 25 en 26) dat de overeenkomst van 26 juni 2008 vervalst en/of geantedateerd is, is daartoe onvoldoende. Anders dan ABN AMRO lijkt te stellen, levert ook de omstandigheid dat [appellante] slechts telefonisch en niet anderszins bij [A] en [B] heeft gecontroleerd of de werkzaamheden daadwerkelijk door Galaxy werden uitgevoerd, geen onrechtmatig handelen van [appellante] jegens ABN AMRO op. Zonder nadere onderbouwing vermag het hof ook overigens niet in te zien waarom de gedragingen van [appellante] een onrechtmatige daad jegens ABN AMRO opleveren. Hiervan zou sprake kunnen zijn indien voor [appellante] voorzienbaar was dat [A] en [B] hun verplichtingen jegens de bank niet zouden nakomen. Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen, is daarvan niet, althans onvoldoende, gebleken.
Het hof merkt nog op dat, hoewel aan ABN AMRO kan worden toegegeven dat de wijze waarop de verschillende betrokken partijen met elkaar gelieerd zijn (geweest) opvallend is, dat enkele gegeven, anders dan ABN AMRO klaarblijkelijk voorstaat, onvoldoende is om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat sprake is van een vooropgezette constructie waarvan ook [appellante] deel uitmaakte, met als doel de bank te benadelen. Het had op de weg van ABN AMRO gelegen die stelling nader met feiten en omstandigheden te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten.
5.7.
Het hof concludeert dat door ABN AMRO in het licht van het gevoerde gemotiveerde verweer onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld die, indien deze zouden komen vast te staan, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat [appellante] onrechtmatig jegens ABN AMRO heeft gehandeld. Aan het door ABN AMRO gedane bewijsaanbod komt het hof dan ook niet toe. Dit bewijsaanbod voldoet bovendien niet aan de eisen die daar in hoger beroep aan mogen worden gesteld nu niet voldoende concreet wordt aangegeven op welke voor de beslissing relevante stellingen dit aanbod betrekking heeft en wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen. De vraag of de betreffende werkzaamheden uiteindelijk al dan niet (door Galaxy dan wel door een andere derde partij) zijn uitgevoerd, kan onder deze omstandigheden in het midden blijven.
5.8.
Het vorenstaande brengt mee dat de grieven van [appellante] ten dele slagen en voor het overige onbesproken blijven. Het slagen van de grieven brengt in verband met de devolutieve werking mee dat alsnog de andere door ABN AMRO aangedragen grondslag van haar vorderingen aan het hof ter beoordeling voorligt.
Onverschuldigde betaling
5.9.
ABN AMRO heeft zich in eerste aanleg primair op het standpunt gesteld dat zij de facturen van 16 juni 2008 en 16 juli 2008 onverschuldigd aan [appellante] heeft betaald, nu de op de facturen genoemde werkzaamheden niet door [appellante] zijn verricht.
5.10.
Het hof onderschrijft dit standpunt van ABN AMRO niet. Het hof verwijst naar de eerste zin van rechtsoverweging 5.5 van dit arrest: er is geen sprake geweest van een betaling door ABN AMRO aan [appellante] .

6.De slotsom

6.1.
De slotsom is dat het vonnis van 21 mei 2014, voor zover gewezen tussen ABN AMRO en [appellante] , v.h.o.d.n. [naam bedrijf] , zal worden vernietigd. Het hof zal ABN AMRO als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de proceskosten in beide instanties (salaris gemachtigde € 1.200,- in eerste aanleg en geliquideerd salaris advocaat 1,5 punt tarief IV in hoger beroep).

7.De beslissing

Het gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van 21 mei 2014, voor zover gewezen tussen enerzijds ABN AMRO en anderzijds [appellante] , v.h.o.d.n. [naam bedrijf] ;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:wijst de vorderingen van ABN AMRO jegens [appellante] , v.h.o.d.n. [naam bedrijf] alsnog af;
veroordeelt ABN AMRO in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 291,- voor verschotten en € 1.200,- voor geliquideerd salaris voor de advocaat en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 308,- voor verschotten en € 1.631,- voor geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Smit, voorzitter, mr. L. Janse en mr. I.F. Clement en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 22 november 2016.