Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep van [X] B.V. tegen de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak juli 2003, waarbij de belanghebbende een bedrag van € 623.841 heeft aangevraagd. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen, omdat hij twijfels had over de rechtmatigheid van de aangifte en de betrokkenheid van de belanghebbende bij btw-fraude. De rechtbank Breda had eerder de beschikking van de inspecteur vernietigd en een teruggaaf van € 297.050 verleend, maar beide partijen hebben hoger beroep ingesteld.
De Hoge Raad heeft de zaak uiteindelijk verwezen naar het Gerechtshof na een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de voorwaarden voor aftrek van voorbelasting. Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat als de belanghebbende wist of had moeten weten dat zij deelnam aan btw-fraude, de aftrek kan worden geweigerd. Het Gerechtshof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de inspecteur niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de belanghebbende op de hoogte was van mogelijke fraude. Het Hof concludeert dat de belanghebbende recht heeft op de gevraagde teruggaaf van omzetbelasting, omdat er geen bewijs is dat zij betrokken was bij frauduleuze transacties.
Het Hof heeft ook het verzoek van de belanghebbende om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de uitspraak binnen een jaar na verwijzing door de Hoge Raad is gedaan. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en het Hof heeft de inspecteur veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht. De belanghebbende heeft recht op een teruggaaf van € 623.841, en het hoger beroep van de inspecteur is ongegrond verklaard.