ECLI:NL:GHARL:2016:9295

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2016
Publicatiedatum
21 november 2016
Zaaknummer
200.199.822/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2016, die onder toezicht was gesteld van een gecertificeerde instelling. De moeder, die het eenhoofdig gezag over de minderjarige heeft, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder voerde aan dat zij zich aan de afspraken had gehouden en dat de miscommunicatie tussen zorgorganisaties niet aan haar te wijten was. Het hof oordeelde echter dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig waren, gezien de complexe problematiek van de moeder, waaronder verslavingsproblematiek en een belaste voorgeschiedenis. Het hof concludeerde dat de moeder op dat moment niet in staat was om een veilig opvoedingsklimaat te bieden voor de minderjarige, en bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank. De beslissing werd genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.199.822/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/423133 / JL RK 16-567)
beschikking van 17 november 2016
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen:
de moeder,
advocaat: mr. F. Tosun te Almere,
en
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
kantoorhoudend te Almere,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen:
de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad van 20 september 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 27 september 2016;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Tosun van 7 oktober 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Tosun van 20 oktober 2016 met productie(s);
- een brief van de GI van 21 oktober 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 oktober 2016 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [B] (jeugdbeschermer van de twee oudste kinderen van de moeder) en mevrouw
[C] .

3.De vaststaande feiten

3.1
De moeder heeft het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) geboren [in] 2016. [de minderjarige] is op 19 augustus 2016 voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de periode tot 18 november 2016. Bij beschikking van 13 september 2016 is naar aanleiding van het verzoek van de GI om een (spoed)uithuisplaatsing voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie voor jeugdzorg, met ingang van 13 september 2016 voor de duur van twee weken verleend. De beslissing is voor het overige aangehouden. Bij beschikking van de rechtbank van 20 september 2016 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling verleend. Van deze beschikking is de moeder in hoger beroep gekomen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
4.2
De moeder kan zich met de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet verenigen. Zij voert aan dat zij een kans gekregen heeft om [de minderjarige] op te voeden en dat zij zich aan alle afspraken heeft gehouden. De miscommunicatie tussen zorgorganisatie [D] en [E] verslavingszorg over de urinecontroles is niet aan haar te wijten. Ze wil graag een kans krijgen om het traject voort te zetten.
4.3
De GI acht voortzetting van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk.
4.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn.
4.5
Er is sprake van complexe problematiek en een belaste voorgeschiedenis. Net als [de minderjarige] zijn ook haar oudere broer en zus onder toezicht gesteld en uithuisgeplaatst. De reden ligt in de psychiatrische en verslavingsproblematiek, alsmede de cognitieve beperkingen van de moeder. De moeder is in pleeggezinnen en internaten opgegroeid. Er lijkt bij haar sprake van emotieregulatie- en identiteitsproblematiek. De moeder is verslaafd geboren omdat haar moeder verslaafd was. De moeder is sinds drie jaren verslaafd aan cocaïne. Recent zou zij zijn gestopt. Zij heeft verklaard dat ze verslaafd was aan cannabis voordat ze cocaïne ging gebruiken. Ook tijdens de zwangerschap van [de minderjarige] heeft de moeder cocaïne gebruikt. Bij verslavingsproblematiek als deze is een groot risico aanwezig op terugval. De moeder is pas heel recent begonnen met haar behandeling bij [E] . Deze ontwikkeling is nog maar pril en fragiel terwijl de problematiek ernstig en langdurig is (geweest) en er ook thans nog veel zorgen zijn.
4.6
Onder strenge voorwaarden is aanvankelijk afgesproken dat de moeder na de geboorte van [de minderjarige] met haar dochter bij [D] , die de moeder al woonbegeleiding gaf, zou mogen blijven. Die afspraken betroffen onder meer frequente urinecontroles waarvan de GI de uitslag diende te vernemen, iedere 90 minuten een controle van zowel de moeder als [de minderjarige] en toestemming van de moeder aan de GI om informatie op te vragen en uit te wisselen met [E] en [D] . De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de moeder en de begeleiders van de [D] evenwel onvoldoende in staat zijn gebleken om zich volledig aan de voorwaarden te houden. Het hof sluit zich verder aan bij de overweging van de rechtbank onderaan pagina 2 van haar beschikking, neemt die hier over en maakt die tot de zijne.
4.7
Het hof voegt nog het volgende toe. Niet bestreden is dat de samenwerking tussen de GI en de moeder moeizaam is.
De moeder werkt niet mee aan de nodige informatie-uitwisseling. De moeder heeft genoemde toestemming aan de GI voor informatie-uitwisseling met [E] ingetrokken en een nieuwe toestemming is (nog) niet verstrekt. De moeder kan mogelijk met [de minderjarige] geplaatst worden bij de [F] , die gespecialiseerd is in verslavingszorg, en heeft daar inmiddels een intake gehad, maar zij heeft ook (nog) geen toestemming gegeven voor informatie-uitwisseling tussen deze stichting en de GI.
De door de moeder en [D] toegezegde urinecontroles zijn niet (allemaal) nagekomen. Uit de stukken blijkt dat de moeder op eigen initiatief naar de huisarts is gegaan voor urinecontroles op 14 en 19 september 2016, maar de (volledige) uitslag daarvan heeft ze niet willen delen met de GI. Doordat informatie-uitwisseling achterwege blijft, is er onvoldoende zicht op hoe het gaat met de moeder en op de veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder. Dat is evenwel noodzakelijk gezien het belaste verleden van de moeder in samenhang met de jonge leeftijd van [de minderjarige] en haar daaruit volgende kwetsbaarheid.
4.8
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de moeder op dit moment niet in staat moet worden geacht [de minderjarige] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en veiligheid in haar dagelijkse verzorging en opvoeding is gewaarborgd, zodat de uithuisplaatsing tot 18 november 2016 noodzakelijk is in het belang van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] .

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad van 20 september 2016;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, G.M. van der Meer en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 17 november 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.