In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van een kampeerboerderij, gelegen aan de [a-straat] 186 (3) te [Z], door de heffingsambtenaar van de gemeente Ede. De heffingsambtenaar had de waarde per 1 januari 2013 vastgesteld op € 502.000, wat door belanghebbende werd betwist. Belanghebbende stelde dat de werkelijke waarde veel lager was, gebaseerd op zijn eigen exploitatiegegevens en een operationele cashflow van € 39.741, wat leidde tot een waarde van € 401.000. De heffingsambtenaar daarentegen stelde dat de waarde op € 608.000 moest worden vastgesteld, gebaseerd op een taxatierapport en een aangepaste operationele cashflow van € 67.614.
Tijdens de zitting op 25 augustus 2016 zijn beide partijen gehoord. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat de door de rechtbank vastgestelde waarde van € 502.000 niet te hoog was. Het Hof concludeerde dat de waarde van de kampeerboerderij in goede justitie op € 459.000 moest worden vastgesteld. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken op bezwaar, en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.080.
De uitspraak benadrukt de bewijslast van de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de waarde van onroerende zaken onder de Wet WOZ, en dat de waarde moet worden bepaald op basis van de waarde in het economische verkeer, niet op basis van de eigen exploitatiegegevens van de belastingplichtige.