In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2016 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 843a Rv, waarbij de [geïntimeerde] verzocht om overlegging van een cessie-akte. De [geïntimeerde] had eerder verzocht om deze akte, maar deze was niet verstrekt. Het hof oordeelde dat de vordering van de [geïntimeerde] niet nodeloos was, omdat zij een rechtmatig belang had bij het verkrijgen van de akte. De [geïntimeerde] had namelijk behoefte aan inzicht in de wisseling van procespartijen en de gevolgen daarvan. Het hof stelde vast dat de [appellanten] pas na de instelling van de vordering de akte hadden overgelegd, waardoor de proceskosten voor de [geïntimeerde] nodeloos waren veroorzaakt. Het hof wees de vordering van de [geïntimeerde] toe en veroordeelde de [appellanten] in de kosten van het incident. De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de [geïntimeerde].