In deze zaak gaat het om de beëindiging van de partneralimentatie tussen partijen, die in een geregistreerd partnerschap hebben geleefd. Het huwelijk van partijen is op 5 januari 2006 omgezet in een geregistreerd partnerschap, dat op 13 januari 2006 is beëindigd. De man had de rechtbank verzocht om te verklaren dat zijn verplichting tot betaling van partneralimentatie aan de vrouw per 1 september 2011 van rechtswege is beëindigd, omdat de vrouw zou samenwonen met een ander. De rechtbank heeft in haar beschikking van 3 november 2015 geoordeeld dat de man is geslaagd in het bewijs dat de vrouw vanaf 1 augustus 2012 samenwoonde met de heer [C], waardoor de onderhoudsverplichting van de man is geëindigd.
De vrouw is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking en verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen. Het hof heeft de grieven van de vrouw gezamenlijk beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling dat de vrouw heeft samengewoond met de heer [C]. Het hof heeft vastgesteld dat de getuigenverklaringen tegenstrijdig zijn en dat er onvoldoende concrete aanwijzingen zijn dat er sprake was van samenwoning. Het hof heeft daarom geoordeeld dat de man niet is geslaagd in het leveren van het bewijs dat de vrouw heeft samengewoond, en heeft het verzoek van de man afgewezen. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw beslist dat de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw voortduurt.