ECLI:NL:GHARL:2016:8228

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2016
Publicatiedatum
17 oktober 2016
Zaaknummer
200.174.181/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over kennelijk onredelijk ontslag na reorganisatie met betrekking tot werknemers van Vlaar Groningen B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door Vlaar Groningen B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter, die oordeelde dat het ontslag van 15 werknemers kennelijk onredelijk was. De werkgever, Vlaar, had in 2013, met toestemming van het UWV, de arbeidsovereenkomsten van deze werknemers opgezegd in het kader van een reorganisatie. De kantonrechter kende aan de werknemers vergoedingen toe variërend van € 3.290 tot € 22.333 bruto per persoon, omdat het ontslag als kennelijk onredelijk werd beschouwd. Vlaar ging in beroep en betoogde dat het ontslag niet kennelijk onredelijk was, onder andere omdat de CAO Grafimedia niet volledig was nageleefd, maar dat dit niet voldoende was om het ontslag als onredelijk te kwalificeren. Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat het ontslag kennelijk onredelijk was. Het hof stelde vast dat Vlaar de werknemers tijdig had geïnformeerd en dat er een sociaal plan was opgesteld. Het hof concludeerde dat de gevolgen van het ontslag voor de werknemers niet zwaarder wogen dan de belangen van de werkgever, en dat er geen recht op schadevergoeding bestond. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van de werknemers af, waarbij zij ook in de proceskosten werden veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.174.181/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 3248478 CV EXPL 14-10381)
arrest van de eerste kamer van 11 oktober 2016
in de zaak van
Vlaar Groningen B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Groningen,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Vlaar,
advocaat: mr. N. Paanakker, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
1.
[geïntimeerde 1],
wonende te [woonplaats]
,geroyeerd,
hierna te noemen:
[geïntimeerde 1]
2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] , geroyeerd,
hierna te noemen:
[geïntimeerde 2],
3.
[geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats] , geroyeerd,
hierna te noemen:
[geïntimeerde 3],
4.
[geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats] , geroyeerd,
hierna te noemen:
[geïntimeerde 4],
5.
[geïntimeerde 5],
wonende te [woonplaats] , geroyeerd,
hierna te noemen:
[geïntimeerde 5] ,
6.
[geïntimeerde 6],
wonende te [woonplaats] , geroyeerd,
hierna te noemen:
[geïntimeerde 6],
7.
[geïntimeerde 7] ,
wonende te [woonplaats] , geroyeerd,
hierna te noemen:
[geïntimeerde 7],
8.
[geïntimeerde 8],
wonende te [woonplaats] , geroyeerd,
hierna te noemen:
[geïntimeerde 8],
9.
[geïntimeerde 9],
wonende te [woonplaats] , geroyeerd,
hierna te noemen:
[geïntimeerde 9],
10.
[geïntimeerde 10],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen:
[geïntimeerde 10],
11.
[geïntimeerde 11],
wonende te [woonplaats] , geroyeerd,
hierna te noemen:
[geïntimeerde 11],
12.
[geïntimeerde 12],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen:
[geïntimeerde 12],
13.
[geïntimeerde 13],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen:
[geïntimeerde 13],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers,
hierna:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. B. van Dijk, kantoorhoudend te Groningen.
Het hof beschouwt het tussen partijen gewezen tussenarrest van 1 maart 2016 als hier ingelast.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verdere verloop van de procedure is als volgt:
- de memorie van grieven (met één productie) en
- de memorie van antwoord.
- de gehouden meervoudige comparitie op 25 mei 2016
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.
De beoordeling

3.De tussen partijen vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken en op grond van de overgelegde stukken, voor zover niet bestreden, staan de volgende feiten tussen partijen vast.
3.1
[geïntimeerden] zijn in dienst geweest bij Vlaar. Op de arbeidsovereenkomsten die in dat kader zijn gesloten was de CAO Grafimedia (hierna: de CAO) van toepassing.
2. Bij brief van 27 september 2013 heeft Vlaar aan FNV Kiem (t.a.v. de heer [X] ) onder meer het volgende medegedeeld:
“Als gevolg van sterk teruglopende omzet en negatief bedrijfsresultaat ziet Vlaar Groningen bv te Groningen zich helaas genoodzaakt een reorganisatie door te voeren en als gevolg hiervan een verzoek tot het verlenen van ontslagvergunning van 15 medewerkers (12.2 fte) in te dienen bij UWV Werkbedrijf.
Voor de voor ontslag voorgedragen medewerkers is een sociaal plan opgesteld conform de Grafimedia CAO 1 februari 2012 - 1 augustus 2013. Dit sociaal plan bestaat uit een outplacementtraject zoals omschreven in hoofdstuk 9B: “van werk naar werk regeling” in voornoemde CAO.
(…)
Graag vernemen wij van u of u of één van de sectorvertegenwoordigers aan de hand van bovenstaande met ons en/of de medewerkers in overleg wilt treden.”
3.2
Vlaar heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op 27 september 2013 toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomsten met [geïntimeerden] wegens een reorganisatie op te zeggen.
3.3
Eveneens op 27 september 2013 heeft Vlaar de vakbonden op de hoogte gebracht van haar reorganisatieplan.
3.4
Op 16 oktober 2013 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen [Y] namens Vlaar en [A] (hierna: [A] ) en [B] namens FNV Kiem.
3.5
Op 5 november 2013 heeft er een tweede overleg plaatsgevonden tussen Vlaar en de vakbonden, naar aanleiding waarvan Vlaar heeft aangeboden kosten voor cursus en opleidingen voor de voor ontslag voorgedragen werknemers voor haar rekening te nemen.
3.6
Het UWV heeft Vlaar bij beslissingen van 28 oktober 2013 toestemming verleend om de arbeidsovereenkomsten met [geïntimeerden] op te zeggen, waarna Vlaar die arbeidsovereenkomsten tegen 1 februari 2014 heeft opgezegd.
3.7
Artikel 9B.2. van de CAO, zoals die gold vanaf 1 april 2012, luidt als volgt:
“Onverlet hetgeen hierover is bepaald in de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) is de werkgever verplicht de werknemersorganisaties, die partij zijn bij deze cao, tijdig d.w.z. voordat tot uitvoering van een plan tot reorganisatie wordt overgegaan, in kennis te stellen van een plan tot reorganisatie met als doel overleg te hebben over een sociaal plan. De werknemersorganisaties zijn tot geheimhouding van de verkregen gegevens verplicht tot partijen in onderling overleg hebben vastgesteld dat deze verplichting kan worden opgeheven.”
9B.3. Reorganisatie
9B.3,1. In geval van een ontslag dat is gebaseerd op een door het UWV WERKbedrijf afgegeven ontslagvergunning(en) om redenen als bedoeld in artikel 9B.1., is de werkgever
gehouden om op basis van een marktconform tarief bij te dragen aan de outplacementkosten van de werknemer.
9B.3.2. In geval de beëindiging van de arbeidsovereenkomst als gevolg van redenen als
bedoeld in artikel 9B.1 (met uitzondering van faillissement) op een andere wijze
dan door opzegging tot stand komt, is de werkgever gehouden om op basis van een
marktconform tarief bij te dragen aan de outplacementkosten van de werknemer.
9B.3.3. De outplacement heeft als doel dat de werknemer wordt geholpen bij het vinden
van ander werk binnen of buiten de bedrijfstak. Outplacement zal in principe via het
mobiliteitscentrum C3 worden uitgevoerd. Indien de werkgever de outplacement
activiteiten bij een ander bedrijf dan het mobiliteitscentrum C3 wil onderbrengen, dan dient te worden aangetoond dat het gekozen bureau een aan C3 gelijkwaardige dienstverlening biedt.
9B.3.4. De bijdrage van werkgever aan de outplacementkosten vooronderstelt een actieve houding van werknemer. Het recht om in aanmerking te komen voor de bijdrage aan
de outplacementkosten dient binnen 3 maanden na het einde van het dienstverband te worden geëffectueerd. In sociale plannen kan van deze termijn worden afgeweken.
3.8
Alle dertien werknemers is outplacement via C3 overeenkomstig de geldende cao (vanaf 1 april 2012) aangeboden, terwijl een aantal van deze werknemers ook daadwerkelijk een extra opleiding hebben gevolgd.

4.Het geschil tussen partijen en de beslissing van de kantonrechter

4.1
[geïntimeerden] hebben op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd:
A. dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de opzegging van de arbeidsovereenkomsten van eisers gezamenlijk dan wel per eiser afzonderlijk kennelijk onredelijk is te achten;
en dat de kantonrechter Vlaar veroordeelt tot:
B. primair
het voldoen van een vergoeding conform, althans afgeleid van, de schadeberekening opgesteld met de systematiek van Hoelangwerkeloos, zoals overgelegd onder productie 10 bij inleidende dagvaarding, althans;
subsidiair
het voldoen van een vergoeding ter hoogte van een bedrag afgeleid dan wel gelijk aan de transitievergoeding, althans een gemiddelde tussen de transitievergoeding en de RFR vergoeding, conform de berekeningen onder productie 11, althans,
meer subsidiair
het voldoen van een in goede justitie door de kantonrechter vast te stellen schadevergoeding per individuele eiser(es);
C. betaling van de wettelijke rente over de onder sub B genoemde post met ingang van twee weken na de dag van vonniswijzing tot de dag der algehele voldoening;
D. betaling van de kosten van dit geding.
Daartoe hebben [geïntimeerden] aangevoerd dat het aan hen gegeven ontslag is aan te merken als kennelijk onredelijk in de zin van artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.2
Na verweer door Vlaar heeft de kantonrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
A. voor recht verklaard dat de opzeggingen van de arbeidsovereenkomsten van [geïntimeerden] kennelijk onredelijk zijn te achten;
B. Vlaar veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van:
€ 3.290,00 bruto aan [geïntimeerde 1] ;
€ 6.233,00 bruto aan [geïntimeerde 2] ;
€ 5.758,00 bruto aan [geïntimeerde 3] ;
€ 13.149,00 bruto aan [geïntimeerde 4] ; -
€ 14.488,00 bruto aan [geïntimeerde 5] ;
€ 7.829,00 bruto aan [geïntimeerde 6] ;
€ 4.268,00 bruto aan [geïntimeerde 7] ; -
€ 11.843,00 bruto aan [geïntimeerde 8] ;
€ 4.257,00 bruto aan [geïntimeerde 9] ;
€ 11.813,00 bruto aan [geïntimeerde 10] ;
€ 4.031,00 bruto aan [geïntimeerde 11] ;
€ 13.345,00 bruto aan [geïntimeerde 12] en
€ 22.233,00 bruto aan [geïntimeerde 13] ;
Vlaar veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de onder B genoemde bedragen aan de respectievelijke eisers vanaf twee weken na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
Vlaar veroordeeld in de kosten van het geding;

5.De motivering van de beslissing

5.1
Vlaar heeft het onderhavige geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd, reden waarom het hof de grieven niet afzonderlijk maar gezamenlijk zal beoordelen. Volgens Vlaar is het ontslag van deze werknemers als gevolg van de reorganisatie niet kennelijk onredelijk en heeft de kantonrechter ten onrechte aan deze werknemers schadevergoedingen toegekend. De stellingen van [geïntimeerden] komen erop neer dat de gevolgen van het ontslag voor hen te ernstig zijn in vergelijking met het belang daarbij van Vlaar, omdat Vlaar heeft nagelaten een passende afvloeiingsregeling te treffen.
5.2
Ingevolge HR 15 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2206 dient de rechter bij de beoordeling of de gevolgen van de opzegging voor de werknemer te ernstig zijn in vergelijking met het belang van de werkgever bij de opzegging, alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag in onderlinge samenhang in aanmerking te nemen (HR 3 december 2004, NJ 2005, 119). In het arrest van het gerechtshof Arnhem van 1 juni 2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BM6191 is een groot aantal omstandigheden opgesomd die een rol kunnen spelen.
5.3
Slechts indien is geoordeeld dat de opzegging kennelijk onredelijk is, komt de schadevergoeding aan de orde. Het enkele feit dat geen afvloeiingsregeling is getroffen, maakt een ontslag nog niet kennelijk onredelijk (HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9332). Verder stelt het hof voorop dat ontslag om bedrijfseconomische redenen niet per definitie kennelijk onredelijk is indien een werknemer van dan 45 jaar oud daardoor werkloos wordt en inkomens- en pensioenschade lijdt. Het gaat bij het gevolgencriterium immers niet om het nadeel dat het ontslag zelf teweeg brengt, maar om het daaruit voor de werknemer voortvloeiende (materiële en immateriële) nadeel, gerelateerd aan de aard en de ernst van het tekortschieten van de werkgever in zijn verplichting als goed werkgever te handelen (gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 maart 2014, ECLI:GHARL:2014:2001).
5.4
Door op 27 september 2013 het UWV toestemming te vragen om de arbeidsovereenkomsten met [geïntimeerden] wegens een reorganisatie op te zeggen en op dezelfde dag de vakbonden op de hoogte te brengen van haar reorganisatieplan heeft Vlaar naar de letter van artikel 9B.2. van de geldende cao genomen niet overeenkomstig deze bepaling gehandeld. Anders dan de kantonrechter is het hof niet van oordeel dat dit het ontslag reeds kennelijk onredelijk maakt. [geïntimeerden] hebben verder niet (voldoende gemotiveerd) weersproken dat eerder overleg met de vakbonden niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid. Vaststaat dat Vlaar - overeenkomstig artikel 9B.3 van deze cao - aan alle dertien werknemers outplacement heeft aangeboden. Voorts hebben [geïntimeerden] niet weersproken dat het met het bedrijf slecht ging (en dat het nog steeds slecht gaat). De RFR-regeling, op basis waarvan de kantonrechter vergoedingen heeft toegekend, bestond ten tijde van de reorganisatie niet meer. Onder deze omstandigheden behoefde van Vlaar niet te worden gevergd dat zij aanvullend nog een vergoeding aan deze werknemers zou betalen. Het niet aanbieden van een vergoeding brengt, mede gelet op het feit dat de onderneming verlieslijdend is sinds enige jaren, naar het oordeel van het hof derhalve niet mee dat sprake is van kennelijk onredelijk ontslag. Aldus komt aan deze werknemers geen recht op een vergoeding toe.
5.5
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen slagen de grieven. Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen en, opnieuw recht doende, de vordering afwijzen. [geïntimeerden] zullen, als de in het ongelijk te stellen partijen, worden veroordeeld in de proceskosten (in eerste aanleg tarief II, 2 punten en in hoger beroep 2 punten).
Beslissing
Het gerechtshof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen van 13 mei 2015
en opnieuw recht doende:
wijst de vordering af;
veroordeelt [geïntimeerden] in de proceskosten, aan de zijde van Vlaar in eerste aanleg begroot op nihil voor verschotten en € 300,- voor geliquideerd salaris van de advocaat en in hoger beroep op € 5.237,84 voor verschotten en op € 1.788,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. L. Groefsema, mr. O.E. Mulder en mr. W.J. Overtoom, uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van
dinsdag 11 oktober 2016 in bijzijn van de griffier.