Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter van 18 maart 2016, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. De moeder stelde dat de machtiging niet terecht was verleend en verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen. De GI, verweerster in hoger beroep, voerde verweer en vroeg de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, omdat de machtiging inmiddels was vervallen.
Het hof oordeelde dat, hoewel de machtiging tot uithuisplaatsing was vervallen, de moeder een rechtens relevant belang had om de rechtmatigheid van de verleningsbeslissing te laten toetsen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de problematische situatie tussen de ouders. De ouders waren sinds medio 2012 uit elkaar en er was sprake van een vechtscheiding, waarbij de moeder ernstige zorgen had over de veiligheid van de kinderen in de omgang met de vader.
Na beoordeling van de situatie concludeerde het hof dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen terecht was verleend, gezien de ernstige bedreigingen voor hun ontwikkeling. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter, waarmee de uithuisplaatsing werd bevestigd. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.