Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, verzocht het hof om haar gezag te handhaven. De rechtbank had op 22 december 2015 besloten het gezag van zowel de moeder als de vader te beëindigen en de GI tot voogdes te benoemen. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep besproken, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. R.F.P. Scheele.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de minderjarige is sinds 15 oktober 2013 onder toezicht gesteld en is op 12 november 2013 uit huis geplaatst in een pleeggezin. De moeder heeft beperkte omgang met de minderjarige, die onder begeleiding plaatsvindt. Het hof heeft overwogen dat de belangen van het kind voorop staan bij de beslissing tot beëindiging van het gezag. Het hof heeft vastgesteld dat de aanvaardbare termijn voor terugplaatsing van de minderjarige bij de moeder is verstreken, gezien de langdurige uithuisplaatsing en de weerstand van de moeder om mee te werken aan onderzoeken die nodig waren voor een mogelijke terugplaatsing.
Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om de stabiliteit en continuïteit in haar opvoedingssituatie te waarborgen door het gezag van de moeder te beëindigen. De beslissing van het hof is om de eerdere beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarbij het gezag van de moeder is beëindigd en de GI tot voogdes is benoemd. Het hof heeft het verzoek van de moeder om het gezag te handhaven afgewezen.